ECLI:NL:RBROT:2024:3952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
10855636
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op wettelijke bedenktermijn in vaststellingsovereenkomst; tijdigheid van beroep

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Centrum voor Vrijwillige en Professionele Maatschappelijke Dienstverlening (CVD) en een werkneemster. De werkneemster had te laat een beroep gedaan op de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen na het akkoord gaan met een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de bedenktermijn begon te lopen op het moment dat de gemachtigde van de werkneemster schriftelijk instemde met de overeenkomst, wat op 20 februari 2024 gebeurde. De werkneemster deed pas op 6 maart 2024 een beroep op de bedenktermijn, wat te laat was. De kantonrechter verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat de bedenktermijn begint te lopen op het moment van schriftelijke instemming, en niet pas bij ondertekening van de overeenkomst. Hierdoor werd de werkgever niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien de voorwaarde voor het ontbindingsverzoek niet was vervuld. De kantonrechter besloot dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10855636 VZ VERZ 23-10622
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op 30 april 2024
in de zaak van
Stichting Centrum voor Vrijwillige en Professionele
Maatschappelijke Dienstverlening (CVD)(hierna: ‘werkgever’),
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht,
tegen
[verweerster](hierna: ‘werkneemster’),
woonplaats: [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.J. Blom.
De kantonrechter is mr. C.J. Frikkee en de griffier is mr. T.J. Veth.
Aanwezig zijn:
  • namens CVD [naam 1] (teamleider) en [naam 2] (teamleider P&O), met de gemachtigde van CVD mr. E.V.H. van Tricht, en
  • [verweerster] , met haar dochter en haar gemachtigde mr. M.J. Blom.
De kantonrechter bespreekt de zaak met partijen. Partijen lichten hun standpunt toe en beantwoorden de vragen van de kantonrechter. De griffer maakt aantekeningen van wat wordt gezegd. De kantonrechter doet vervolgens op grond van artikel 29a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak en deze luidt als volgt.

1.De beoordeling

1.1.
De kantonrechter heeft deze stukken ontvangen:
• het verzoekschrift van 27 december 2023, met bijlagen;
• het verweerschrift van 13 februari 2024, met bijlagen;
• het verzoek van CVD van 19 februari 2024 om de zaak aan te houden;
• de e-mail van [verweerster] van 20 februari 2024 waarin zij instemt met aanhouding;
• de brief van CVD van 14 maart 2024, met bijlagen, met het verzoek de zaak toch te plannen;
• de brieven met bijlagen van CVD van 25 april 2024 en 29 april 2024.
1.2.
Werkneemster is geboren op [geboortedatum] en op 1 november 2018 in dienst getreden bij werkgever. De zitting op 22 februari 2024 is niet doorgegaan op verzoek van partijen, omdat zij in gesprek waren over een regeling.
1.3.
Werkgever heeft werkneemster een vaststellingsovereenkomst aangeboden. In die overeenkomst (onder N) is werkneemster gewezen op de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen. De gemachtigde van werkneemster is op 20 februari 2024 ondubbelzinnig en zonder het maken van een voorbehoud akkoord gegaan met tekst en inhoud van die overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat op die dag, 20 februari 2024 dus, de bedenktermijn van veertien dagen als bedoeld in artikel 670b lid 2 Burgerlijk Wetboek is gaan lopen. Werkneemster heeft op 6 maart 2024 een beroep gedaan op de bedenktermijn en de vaststellingsovereenkomst toen willen ontbinden. Dat is te laat, want buiten de termijn van veertien dagen.
1.4.
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam uit 2016, waar werkneemster een beroep op doet [1] , is in de beginperiode van de Wet werk en zekerheid gewezen. In die uitspraak is geoordeeld dat de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen pas gaat lopen op het moment dat werkneemster haar handtekening zet. Dat is in deze zaak op 22 februari 2024 gebeurd. Het is inmiddels echter vaste rechtspraak dat de bedenktermijn gaat lopen op het moment dat (de gemachtigde van) werkneemster schriftelijk akkoord gaat. [2] En dat is in deze zaak dus op 20 februari 2024 gebeurd.
1.5.
Werkgeefster heeft haar ontbindingsverzoek, dat dus al ingediend was toen partijen hun vaststellingsovereenkomst sloten, omgezet in een voorwaardelijk ontbindingsverzoek, voor het geval werkneemster wel tijdig een beroep op de bedenktermijn heeft gedaan. Dat heeft zij echter niet gedaan. Aan de arbeidsovereenkomst komt een einde met de vaststellingsovereenkomst (waarin is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2024 eindigt). De voorwaarde is dus niet vervuld. Werkgever is daarom niet-ontvankelijk in haar (gewijzigde) verzoek en de kantonrechter komt daarom niet toe aan (verdere) inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek en ook niet aan beoordeling van de door Zghoudi in het verweerschrift gedane verzoeken.
1.6.
In de vaststellingsovereenkomst zijn geen afspraken gemaakt over de kosten van de procedure, maar wel dat over en weer finale kwijting wordt verleend. Dat impliceert dat partijen ieder de eigen kosten betalen. Het uitgangspunt is in een zaak als deze, een ontbindingsverzoek, is ook dat partijen ieder de eigen (verdere) proceskosten betalen. De kantonrechter ziet in deze zaak geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
verklaart werkgever niet-ontvankelijk in haar verzoek;
2.2.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen.
Waarvan buiten aanwezigheid van partijen dit proces-verbaal is opgemaakt dat door de kantonrechter is ondertekend.
686

Voetnoten

2.Zie onder meer: