Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
- namens CVD [naam 1] (teamleider) en [naam 2] (teamleider P&O), met de gemachtigde van CVD mr. E.V.H. van Tricht, en
- [verweerster] , met haar dochter en haar gemachtigde mr. M.J. Blom.
Rechtbank Rotterdam
Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Centrum voor Vrijwillige en Professionele Maatschappelijke Dienstverlening (CVD) en een werkneemster. De werkneemster had te laat een beroep gedaan op de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen na het akkoord gaan met een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de bedenktermijn begon te lopen op het moment dat de gemachtigde van de werkneemster schriftelijk instemde met de overeenkomst, wat op 20 februari 2024 gebeurde. De werkneemster deed pas op 6 maart 2024 een beroep op de bedenktermijn, wat te laat was. De kantonrechter verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat de bedenktermijn begint te lopen op het moment van schriftelijke instemming, en niet pas bij ondertekening van de overeenkomst. Hierdoor werd de werkgever niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien de voorwaarde voor het ontbindingsverzoek niet was vervuld. De kantonrechter besloot dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen.