ECLI:NL:RBROT:2024:3801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
83-153798-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex art. 36e Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor strafbare feiten, heeft over een langere periode wederrechtelijk voordeel verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrag van dit voordeel € 105.684,58 bedraagt, dat de veroordeelde aan de staat moet betalen. De vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Kallen, was gericht op het vaststellen van dit bedrag en het opleggen van de betalingsverplichting aan de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan, maar er is geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verklaringen van getuigen en een rapport van de verbalisant. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen bij het nemen van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 83-153798-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) in [geboortejaar] (datum onbekend),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsvrouw mr. F.A.M. Engels, advocaat te 's-Gravenhage.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2024.

VOORAFGAANDE VEROORDELING

Bij vonnis van deze rechtbank van 6 maart 2024 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.

VORDERING

De vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Kallen, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 112.399,75.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, alsmede uit andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

VERWEREN

Tegen de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
De verdediging heeft wel aangevoerd dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen omdat vrijspraak dient te volgen in de strafzaak. Daarnaast is aangevoerd dat ten onrechte wordt uitgegaan van een langere periode dan de onderzoeksperiode van 26 juli 2016 tot en met 25 augustus 2021.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
1. Blijkens het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2024 is de veroordeelde onder meer veroordeeld ter zake van:
- de eendaadse samenloop van
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen,
en
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat het voorgaande door de veroordeelde is begaan.
2. Voorts bestaan voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan.

VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het hiervoor vermelde strafbare feit en andere feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 105.684,58.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op het ontnemingsrapport [1] waarin de wettige bewijsmiddelen staan waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BV9087), zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het hierna vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport. Waar wordt afgeweken van het rapport wordt dit vermeld. Daarnaast is het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [naam 2] bij de rechter-commissaris op 5 juli 2023.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
De officier van justitie stelt dat de veroordeelde in de periode tussen 1 januari 2009 en 25 augustus 2021 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Gelet op de verklaringen van de getuigen [naam 2] en [naam 1] bij de rechter-commissaris op 5 juli 2023 is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde ook in de periode tussen 1 januari 2010 en 25 augustus 2021 [naam 2] illegaal te werk heeft gesteld en dat hij daardoor wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen. Deze periode wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Berekening
De veroordeelde heeft [naam 2], die wederrechtelijk in Nederland verbleef, arbeid laten verrichten in zijn bedrijf zonder hierover werkgeverslasten te betalen en hij heeft [naam 2] een lager loon betaald dan het minimumloon. Hierdoor heeft de veroordeelde loonkosten bespaard. Het wederrechtelijk verkregen voordeel in deze zaak bestaat uit de opstelsom van het aantal gewerkte uren vermenigvuldigd met het minimumloon en de daarbij behorende werkgeverslasten minus het reeds betaalde loon.
Op grond van de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] wordt ervan uitgegaan dat [naam 2] in de periode 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2021 2962 dagen heeft gewerkt, uitgaande van 8 uur per dag en 5 werkdagen per week, verminderd met nationale feestdagen. Tabel 1 geeft weer dat [naam 2] vanaf 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2021 op grond van de Wet minimumloon (hierna: Wml) recht zou hebben gehad op een brutosalaris van € 226.059,40. Dit bedrag bestaat uit het aantal gewerkte dagen vermenigvuldigd met het aantal gewerkte uren per dag vermenigvuldigd met het minimumuurloon en daarbij het vakantiegeld van 8% van het totaal opgeteld. Elk jaar wordt op 1 januari en 1 juli het brutoloon geïndexeerd en daarom is in onderstaande tabel telkens per halfjaar een berekening van het brutoloon gemaakt.
[tabel 1]
Tabel 2 bevat het percentage van het brutoloon dat de veroordeelde aan het werkgeverspremies en -heffingen had moeten betalen. De onderstaadne percentages zijn bij elkaar opgeteld en de kolom 'totaal'.
[tabel 2]
In tabel 3 wordt het bedrag aan brutoloon (inclusief vakantiegeld) uit tabel 1 vermeerderd met het percentage aan werkgeverspremies- en belastingen uit tabel 2. Het totaal aan werkgeverslasten in de periode tussen 1 januari 2010 en 25 augustus 2021 bedraagt € 45.497.18.
Tabel 3
Bruto loon
inclusief vakantiegeld
% Werkgeverspremies en -heffingen
Werkgeverslasten
2010 in €
17.311,71
0,1959
3.391,36
2011 in €
18.249,24
0,1989
3.629,77
2012 in €
18.524,16
0,2029
3.758,55
2013 in €
18.592,77
0,1891
3.515,89
2014 in €
18.946,22
0,1954
3.702,09
2015 in €
19.124,99
0,2151
4.113,79
2016 in €
19.466,78
0,2232
4.344,99 [2]
2017 in €
19.762,45
0,2136
4.221,26
2018 in €
20.081,95
0,1971
3.958,15
2019 in €
20.668,61
0,2026
4.187,46
2020 in €
21.270,73
0,1885
4.009,53
2021 in €
14.059,79
0,1895
2.664,33
Totaal WGL
€ 45.497,18
Als kosten die in mindering moeten worden gebracht op de opbrengst van het wederrechtelijke verkregen voordeel van veroordeelde wordt het door hem aan de wederrechtelijk in Nederland verblijvende werknemer [naam 2] betaalde netto loon in aanmerking genomen. Dit is hetzelfde als het bedrag dat [naam 2] aan loon heeft ontvangen. Dit bedraagt (2962 dagen uit tabel 1 x 8 uur per dag x € 7 per uur =) € 165.872,00.
De tabellen 4 en 5 bevatten de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. Het totaal dat de veroordeelde aan brutoloon had moeten betalen en het totaal aan niet afgedragen werkgeverslasten wordt bij elkaar opgeteld. Daarna is het aan [naam 2] betaalde loon daar vanaf getrokken.
Tabel 4
Totaal brutoloon op grond van de Wml:
€ 226.059,40
Niet afgedragen werkgeverslasten:
€ 45.497,18
Totaal:
€ 271.556,58
Tabel 5
Totaal tabel 4
€ 271.556,58
Betaald loon -/-
€ 165.872,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 105.684,58

VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG

Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 105.684,58 (zegge: honderdvijfduizend zeshonderdvierentachtig euro en achtenvijftig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 105.684,58 (zegge: honderdvijfduizend zeshonderdvierentachtig euro en achtenvijftig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mr. E. Rabbie en mr. S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van G.C. van de Fliert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e WvSr van 30 augustus 2022, opgemaakt door verbalisant [naam 3].
2.De optelling in het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is onjuist en is daarom aangepast voor het jaar 2016.