ECLI:NL:RBROT:2024:380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/10/654279 / HA ZA 23-251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door onrechtmatig besluit niet plaatsen festival op evenementenkalender

In deze zaak vorderen Rotterdam Outdoor B.V. en [eiser02] schadevergoeding van de gemeente Rotterdam wegens een onrechtmatig besluit om een festival niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die in 2016 is geleden, maar dat er geen causaal verband bestaat voor schade in latere jaren. De gemeente had het festival niet op de evenementenkalender geplaatst, wat leidde tot het niet doorgaan van het festival in 2016. Rotterdam Outdoor en [eiser02] hebben de gemeente aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, die door deskundigen is begroot. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld tot betaling van € 24.210,00 aan Rotterdam Outdoor en € 7.294,50 aan buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van [eiser02] zijn afgewezen, omdat zijn schade niet in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit. De rechtbank heeft de proceskosten aan de gemeente opgelegd, omdat deze als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654279 / HA ZA 23-251
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van

1.ROTTERDAM OUTDOOR B.V.,

gevestigd in Rotterdam,
2.
[eiser02], h.o.d.n. [handelsnaam02] ,
wonend in [woonplaats 02] ,
eisers,
advocaat: mr. K.I. Dalpi te Rotterdam,
procesadvocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
de
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. M.F. Benningen te Amsterdam.
Partijen worden hierna Rotterdam Outdoor, [eiser02] en de gemeente genoemd.
Waar gaat de zaak over?
De gemeente heeft besloten om een door Rotterdam Outdoor te organiseren festival niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen. Dat besluit is onrechtmatig. Rotterdam Outdoor en [eiser02] vorderen vergoeding van de schade die het gevolg is van dit besluit. Partijen verschillen onder meer van inzicht over de vraag welke schade in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 maart 2023;
  • de akte overleggen producties behorende bij de dagvaarding, met producties 1 t/m 27;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 12;
  • de nadere productie 28 van Rotterdam Outdoor en [eiser02] ;
  • de nadere producties 13 en 14 van de gemeente;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 1 november 2023.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rotterdam Outdoor en [eiser02] houden zich bedrijfsmatig bezig met de organisatie van festivals. [eiser02] heeft met zijn eenmanszaak [handelsnaam02] sinds 2008 verschillende dance-evenementen georganiseerd.
2.2.
In 2014 en 2015 hebben Rotterdam Outdoor en [eiser02] het buitenfestival ‘Rotterdam Outdoor’ georganiseerd (hierna: het Festival). Om een dergelijk festival in Rotterdam te mogen organiseren, is zowel plaatsing op de evenementenkalender als een vergunning vereist. Aan deze voorwaarden was in 2014 en 2015 voldaan.
2.3.
In 2015 heeft Rotterdam Outdoor een aanvraag ingediend om het Festival ook in 2016 op de evenementenkalender te plaatsen. Bij besluit van 17 november 2015 is de evenementenkalender van 2016 vastgesteld. Hierop heeft het Festival geen plaats toegewezen gekregen. Op 24 november 2015 heeft Rotterdam Outdoor een brief ontvangen waarin dit aan haar is medegedeeld.
2.4.
In 2016 is het Festival vanwege het niet plaatsen op de evenementenkalender en (daarmee ook) het ontbreken van een vergunning niet doorgegaan. Rotterdam Outdoor en [eiser02] hebben geen aanvragen ingediend om het Festival in de jaren na 2016 op de evenementenkalender te plaatsen.
2.5.
Rotterdam Outdoor heeft bezwaar gemaakt tegen – kort gezegd – het besluit om het Festival niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen. Op 14 juli 2016 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam dit bezwaar ongegrond verklaard. Rotterdam Outdoor heeft bij (de bestuursrechter van) deze rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juli 2016. Dit beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 27 juli 2017.
2.6.
Tegen die uitspraak heeft Rotterdam Outdoor hoger beroep ingesteld. Op 21 november 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van 27 juli 2017 en het besluit van 14 juli 2016 vernietigd, het besluit van 17 november 2015 herroepen voor zover daarbij is besloten om het Festival niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen en bepaald dat geen nieuw besluit genomen hoeft te worden, omdat het jaar 2016 al voorbij is. Voor zover van belang heeft de Afdeling als volgt overwogen:
“Uit (…) kan worden afgeleid dat in de praktijk vijf criteria werden gehanteerd bij de beoordeling van voor plaatsing op de evenementenkalender aangemelde evenementen, te weten: (…) B. Inhoudelijke beoordeling evenement, (…)
Uit (…) en de nadere toelichting van het college blijkt dat een belangrijk argument voor niet plaatsing van het door Rotterdam Outdoor te organiseren evenement een slechte score op het criterium B was. Deze score was slecht omdat [het] door Rotterdam Outdoor te organiseren dancefestival niet vernieuwend was en een te breed programma had terwijl de trend op het gebied van dance-evenementen volgens de deskundigen specialisatie is. Deze motivering voor het besluit getuigt van een diepgaande beoordeling van de inhoud van het evenement en dit evenement werd kennelijk geacht geen culturele meerwaarde voor de stad Rotterdam te hebben. Voor een dergelijke beoordeling van een evenement op zijn inhoudelijke toelaatbaarheid biedt artikel 2.24, vierde lid, van de Apv naar het oordeel van de Afdeling geen ruimte. (…)
De Apv, zoals die gold ten tijde van belang, biedt het college dan ook niet de beleidsruimte om andere motieven dan de impact van het evenement op de omgeving en de gevolgen daarvan voor het verkeer bij het vaststellen van de evenementenkalender te betrekken. Dit betekent dat het college de slechte score op criterium B dan ook niet heeft mogen betrekken in de motivering van zijn besluit om het door Rotterdam Outdoor aangemelde dancefestival niet op de evenementenkalender te plaatsen.”
2.7.
Bij brief van 5 maart 2020 hebben Rotterdam Outdoor en [eiser02] tegenover de gemeente het standpunt ingenomen dat het besluit om het Festival geen plek te geven op de evenementenkalender van 2016 jegens hen onrechtmatig is geweest. Zij stellen de gemeente aansprakelijk voor de door hen geleden schade.
2.8.
De assurantiemakelaar van de gemeente heeft ter beoordeling van de aansprakelijkstelling aan expertisebureau Lengkeek gevraagd om de schade te begroten. Lengkeek heeft de gederfde winst voor 2016 in haar rapport van 15 september 2020 begroot op een negatief bedrag van € 67.203,00; volgens Lengkeek zou het Festival als het was doorgegaan in 2016 naar verwachting verlieslatend zijn geweest. Voor de jaren na 2016 heeft Lengkeek geen schadebedrag begroot, omdat Rotterdam Outdoor voor die jaren geen verzoek heeft gedaan om het Festival op de evenementenkalender te plaatsen. De totale schade in verband met het niet doorgaan van het Festival in 2016 wordt door Lengkeek begroot op een negatief bedrag van € 47.238,00, wat neerkomt op een besparing in plaats van schade.
2.9.
Rotterdam Outdoor heeft op haar beurt expertisebureau Context een rapport laten opstellen om de schade te begroten. De totale schade van Rotterdam Outdoor is door Context aanvankelijk begroot op € 709.695,00 (exclusief kosten voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid), uitgaande van de hypothetische situatie dat het Festival in de jaren 2016 tot en met 2029 wel zou hebben plaatsgevonden. In een op 10 oktober 2023 herziene versie van haar berekening komt Context uit op een bedrag van € 773.256,00. Voor het jaar 2016 wordt de gemiste winst begroot op € 24.210,00. De kosten ter bepaling van schade en aansprakelijkheid worden door Context begroot op € 72.968,20.
2.10.
[eiser02] organiseerde ook een ander festival, genaamd Tegenstroom. Dit festival stond voor 2016 wel op de evenementenkalender, maar heeft niet plaatsgevonden. Context schrijft in haar rapport dat met het wegvallen van het Festival de businesscase onder Tegenstroom is weggevallen. Door het niet meer kunnen realiseren van de schaalvoordelen van het organiseren van meerdere festivals bleken de risico’s te groot om Tegenstroom voort te zetten, aldus nog steeds Context. Context begroot de totale schade in dit verband op € 223.480,00.

3.Het geschil

3.1.
Rotterdam Outdoor en [eiser02] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • I) voor recht te verklaren dat de gemeente gehouden is de schade die het gevolg is van haar onrechtmatig handelen te vergoeden aan eisers;
  • II) de gemeente te veroordelen om € 782.663,20 aan Rotterdam Outdoor te betalen;
  • III) de gemeente te veroordelen om € 223.480,00 aan [eiser02] te betalen;
  • IV) de gemeente te veroordelen om € 7.294,50 aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag van volledige betaling;
  • V) de gemeente te veroordelen om de (overige) buitengerechtelijke kosten te vergoeden, door de rechtbank conform de toepasselijke staffel te begroten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag van volledige betaling;
  • VI) de gemeente te veroordelen in de proceskosten;
  • VII) de gemeente te veroordelen in de nakosten.
3.2.
De gemeente voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Rotterdam Outdoor en [eiser02] in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onrechtmatig handelen

4.1.
Rotterdam Outdoor en [eiser02] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat de gemeente onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Dit handelen bestaat volgens Rotterdam Outdoor en [eiser02] enerzijds uit het voeren van een evenementenbeleid waarvoor een wettelijke basis ontbrak en anderzijds uit het nemen van het onrechtmatige besluit van 17 november 2015. Dit besluit, waarbij het Festival niet op de evenementenkalender van 2016 is geplaatst, is een uitvloeisel van het onrechtmatige evenementenbeleid. Er zijn volgens Rotterdam Outdoor en [eiser02] dus twee onrechtmatige daden in de zin van artikel 6:162 BW; het nemen van een onrechtmatig besluit en het voeren van een onrechtmatig evenementenbeleid.
Onrechtmatig besluit
4.2.
Met de herroeping door de Afdeling van het besluit om het Festival niet op de evenementenkalender van 2016 te plaatsen, is de onrechtmatigheid van dat besluit gegeven. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. In beginsel is de gemeente gehouden de schade die het gevolg is van haar onrechtmatige besluit te vergoeden.
4.3.
Rotterdam Outdoor en [eiser02] voeren aan dat de door hen gevorderde schade het gevolg is van onrechtmatig handelen door de gemeente. De gemeente betwist dat er causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Zij voert aan dat het niet is gezegd dat het Festival zonder het onrechtmatige besluit hoe dan ook op de evenementenkalender zou zijn geplaatst. De gemeente benadrukt dat het onrechtmatige besluit niet ziet op het Festival in de jaren na 2016 en ook niet op Tegenstroom.
Ten slotte verschillen partijen van mening over de omvang van de schade; de door partijen ingeschakelde deskundigen hanteren uiteenlopende uitgangspunten in hun berekeningen.
Causaal verband
4.4.
Het causaal verband als bedoeld in artikel 6:162 lid 1 BW moet worden vastgesteld door vergelijking van de situatie die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan met de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven. In het geval van een onrechtmatig besluit moet het bestaan van het causaal verband worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan, in dit geval burgemeester en wethouders van de gemeente, zou hebben beslist als het niet het onrechtmatige besluit had genomen (Hoge Raad 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1334). Er dient dus een vergelijking te worden gemaakt tussen de werkelijke situatie (met het onrechtmatige besluit) en de hypothetische situatie (waarin de gemeente een rechtmatig besluit had genomen). De schade die in werkelijkheid wel is opgetreden maar niet zou zijn opgetreden in de hypothetische situatie is de schade die in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit.
Waartoe zou een rechtmatig besluit hebben geleid?
4.5.
Rotterdam Outdoor heeft aangevoerd dat er na de volgens haar succesvolle edities van het Festival in 2014 en 2015 geen aanleiding bestond om aan te nemen dat een rechtmatig besluit over de plaatsing van het Festival op de evenementenkalender van 2016 negatief voor haar had kunnen uitvallen. Ter toelichting heeft Rotterdam Outdoor aangevoerd dat er slechts een beperkt en limitatief aantal afwijzingsgronden was. Dit volgt ook uit de onder 2.6 gedeeltelijk geciteerde uitspraak van de Afdeling. Ten slotte heeft Rotterdam Outdoor erop gewezen dat twee festivals die volgens haar qua opzet, doelgroep en locatie goed vergelijkbaar zijn met het Festival, te weten het Tofflerfestival en het Blijdorpfestival, wél op de evenementenkalender van 2016 zijn geplaatst. Rotterdam Outdoor heeft daarmee gemotiveerd aangevoerd dat een rechtmatig besluit in 2015 zou hebben geleid tot plaatsing van het Festival op de evenementenkalender van 2016. De gemeente heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat een rechtmatig besluit had kunnen inhouden dat de aanvraag tot plaatsing van het Festival op de evenementenkalender van 2016 om andere redenen was afgewezen. Het lag op de weg van de gemeente om deze betwisting nader te onderbouwen, omdat de openbare orde en veiligheid, de verkeersveiligheid en de timing geen redenen waren voor afwijzing van de aanvragen voor de edities van het Festival in 2014 en 2015 en er bij de aanvraag in 2016 op deze punten geen wijzigingen waren.
Waartoe zou plaatsing op de evenementenkalender van 2016 hebben geleid?
4.6.
Als voldoende gemotiveerd gesteld en onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat plaatsing van een evenement op de evenementenkalender in de regel leidt tot het verlenen van een vergunning om dat evenement te organiseren. Dat het Festival bij plaatsing op de evenementenkalender van 2016 zou zijn vergund en ook zou hebben plaatsgevonden in 2016 vormt dan ook het uitgangspunt voor de schadebegroting.
4.7.
De schade die het gevolg is van het onrechtmatige besluit bestaat in beginsel uit de gemiste winst wegens het niet kunnen organiseren van het Festival in 2016. Context heeft deze schade begroot op € 24.210,00. Deze begroting is onder meer gebaseerd op een vergelijking met de eerdergenoemde festivals Toffler en Blijdorp. Volgens Lengkeek dient echter eerder te worden gekeken naar de algemene trend in de branche dan naar enkele bovengemiddeld succesvolle festivals. Zij komt in haar begroting op een negatief bedrag (hypothetisch verlies) van € 67.203,00 voor het jaar 2016.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade op Rotterdam Outdoor rusten. Hieraan mogen echter geen strenge eisen worden gesteld. Het is immers de gemeente die met het onrechtmatige besluit aan Rotterdam Outdoor de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat er in de hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op wat redelijkerwijs te verwachten valt. De uitgangspunten die Context in haar rapport heeft gehanteerd bij het berekenen van de gederfde winst in 2016 komen de rechtbank niet onredelijk voor. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de gemeente niet gemotiveerd heeft betwist dat het Tofflerfestival en het Blijdorpfestival goed vergelijkbaar zijn met het Festival. Gelet hierop en omdat de gemeente de aannemelijkheid van de schadebegroting wat betreft het jaar 2016 ook voor het overige onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank de gemeente veroordelen om aan Rotterdam Outdoor een schadevergoeding van € 24.210,00 te betalen in verband met het niet doorgaan van het Festival in 2016.
Schade na 2016 – onrechtmatig beleid
4.9.
Volgens Rotterdam Outdoor komt ook de gemiste winst van het Festival in de jaren na 2016 voor vergoeding in aanmerking. Zij voert aan dat het onrechtmatig handelen van de gemeente breder moet worden gezien dan alleen het onrechtmatige besluit. Het onrechtmatige besluit is volgens haar een uitvloeisel van het voeren van een onrechtmatig beleid, namelijk het zonder juridische grondslag inhoudelijk toetsen van aangemelde evenementen. Dit beleid hanteerde de gemeente ook in de jaren 2017 tot en met 2019; het is daarom niet aannemelijk dat een aanvraag in die jaren tot plaatsing op de evenementenkalender zou hebben geleid, aldus Rotterdam Outdoor. Het mag niet van Rotterdam Outdoor worden verwacht dat zij in die jaren tegen beter weten in een aanvraag had gedaan voor het Festival. Als gevolg van dat beleid is aan het Festival het bestaansrecht blijvend ontnomen. Volgens Rotterdam Outdoor omvat de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente dus ook de periode ná 2016.
4.10.
De gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat de schade vanwege het niet kunnen organiseren van het Festival in de jaren na 2016 niet in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit. Het feit dat het Festival in latere jaren niet heeft plaatsgevonden, heeft volgens de gemeente als oorzaak dat voor die jaren geen aanvraag is gedaan. De oorzaak van het niet doorgaan van het Festival in de jaren na 2016 is dus niet dat de aanvraag voor 2016 is geweigerd. Volgens de gemeente was het niet kansloos om een aanvraag te doen voor de jaren na 2016, omdat elk jaar een nieuwe afweging plaatsvindt. De door Rotterdam Outdoor gestelde schade is dus evenmin het gevolg van het voeren van een onrechtmatig evenementenbeleid. De gemeente erkent dat zij een onrechtmatig evenementenbeleid heeft gevoerd. Volgens haar was deze onrechtmatigheid echter uitsluitend formeel van aard; de vanaf 2016 verrichte inhoudelijke beoordeling van aangevraagde evenementen had aanvankelijk geen juridische grondslag, maar dit gebrek is medio 2019 hersteld.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade vanwege het niet doorgaan van het Festival in de jaren na 2016 niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat Rotterdam Outdoor het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de gemeente en de gestelde schade in de jaren na 2016, mede bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting van dat verband door de gemeente, onvoldoende heeft onderbouwd.
Voorop wordt gesteld dat zonder het doen van een aanvraag geen plaats op de evenementenkalender kan worden verkregen. De evenementenkalender wordt jaarlijks door (burgemeester en wethouders van) de gemeente vastgesteld. Het beginsel van de formele rechtskracht brengt met zich dat deze jaarlijkse vaststelling ten opzichte van Rotterdam Outdoor in de jaren na 2016 steeds rechtmatig moet worden geacht, omdat zij geen aanvraag tot plaatsing op de kalender heeft ingediend en ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten tot vaststelling van de evenementenkalender van 2017 en de jaren daarna. Rotterdam Outdoor had de mogelijkheid om een aanvraag voor de jaren na 2016 in te dienen (en bij afwijzing zou er dan bezwaar gemaakt kunnen worden), maar zij heeft hiervan afgezien. Rotterdam Outdoor stelt dat het besluit van 17 november 2015 maakt dat zij een aanvraag voor de opvolgende jaren achterwege kon laten, omdat nieuwe aanvragen toch afgewezen zouden worden. Daargelaten of het naar gesteld kansloos zijn van een aanvraag reden kan zijn om een uitzondering op het uitgangspunt van de formele rechtskracht te maken, is daarvoor in elk geval nodig dat overtuigende redenen worden aangevoerd om af te zien van het indienen van een aanvraag voor de jaren na 2016. Die redenen heeft Rotterdam Outdoor niet gegeven. De rechtbank is er niet van overtuigd dat het indienen van een aanvraag voor de jaren na 2016 op voorhand kansloos was. Volgens het scoreformulier was de aanvraag van Rotterdam Outdoor voor plaatsing op de evenementenkalender van 2016 op een aantal punten onduidelijk en niet te beoordelen. Dit had bij een aanvraag voor 2017 en de jaren daarna ondervangen kunnen worden door de aanvraag uitvoeriger te onderbouwen. Verder is het beleid van de gemeente niet de enige relevante factor bij de boordeling van de aanvragen voor plaatsing op de evenementenkalender. Voor deze beoordeling is ook relevant wat het overige aanbod aan evenementen voor plaatsing op de kalender is. Rotterdam Outdoor had haar stelling dat het indienen van een aanvraag voor de jaren na 2016 kansloos was nader kunnen en ook moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door het Festival te vergelijken met de festivals die in de jaren na 2016 wél hebben plaatsvonden en te onderbouwen waarom het Festival daar niet tussen zou hebben gepast. In dit verband verdient opmerking dat Rotterdam Outdoor in het kader van de schadebegroting een vergelijking maakt met het Blijdorpfestival en het Tofflerfestival, omdat die festivals volgens Rotterdam Outdoor goed vergelijkbaar zijn met het Festival. Daarvan uitgaande valt te minder in te zien waarom het indienen van een aanvraag voor 2017 en latere jaren kansloos zou zijn, omdat deze andere twee festivals in 2017 en de jaren daarna wel een plaats op de evenementenkalender hebben aangevraagd en ook hebben gekregen. De stelling van Rotterdam Outdoor dat het Festival in 2016 volgens de gemeente niet vernieuwend was en dat het Festival in latere jaren volgens de gemeente (dus) ook niet vernieuwend zou zijn, is een onvoldoende concrete onderbouwing. In dat kader is de onvoldoende gemotiveerd weerlegde stelling van de gemeente relevant dat het festivalaanbod per jaar verschilt. Een festival dat in 2016 onvoldoende vernieuwend wordt geacht, kan in 2017 (gelet op het aanbod in dat jaar en zeker bij een beter onderbouwde aanvraag) mogelijk wel als voldoende vernieuwend worden beschouwd. Dat het vertrouwen van Rotterdam Outdoor in een positief besluit op een nieuwe aanvraag was gedaald is te begrijpen, maar dat kan niet tot de conclusie leiden dat er geen aanvraag meer gedaan hoefde te worden zonder verlies van aanspraak op schadevergoeding voor de desbetreffende jaren. Door voor de jaren na 2016 zonder overtuigende redenen geen aanvraag in te dienen, heeft Rotterdam Outdoor onzekerheid laten ontstaan over de vraag wat er in die jaren met eventuele aanvragen zou zijn gebeurd. Die onzekerheid kan gelet op het voorgaande niet aan de gemeente worden tegengeworpen, ook omdat niet op voorhand duidelijk is dat die aanvragen zouden zijn afgewezen. De conclusie is dat het niet doorgaan van de Festivals in de jaren na 2016 in de eerste plaats het gevolg is van het verwijtbaar niet indienen van een aanvraag voor plaatsing op de evenementenkalender door Rotterdam Outdoor en niet van het onrechtmatige beleid van de gemeente. Het voor vestiging van aansprakelijkheid vereiste causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de gemeente en de schade van Rotterdam Outdoor in de jaren na 2016 is dan ook niet komen vast te staan.
Schade in verband met een na-ijleffect
4.12.
Het oordeel dat de schade vanwege het niet organiseren van het Festival in de jaren na 2016 niet voor vergoeding in aanmerking komt, betekent volgens Rotterdam Outdoor niet dat de schade als gevolg van het onrechtmatige besluit is beperkt tot het jaar 2016. Rotterdam Outdoor heeft ter zitting aangevoerd dat, ook als slechts één editie van het Festival wordt gemist, de schade in de jaren daarna doorwerkt. Een tijdelijke onderbreking van de exploitatie van het Festival leidt volgens haar in het beste geval tot afvlakking van de groeicurve en in het slechtste geval tot een terugval naar het niveau van vóór 2016. Dit betoog overtuigt de rechtbank niet. De schade van Rotterdam Outdoor als gevolg van het onrechtmatige besluit komt voor vergoeding in aanmerking. Dat besluit ziet uitsluitend op het jaar 2016. De rechtbank heeft in 4.11 geconcludeerd dat de gemeente wegens het ontbreken van causaal verband niet aansprakelijk is voor de gestelde schade van Rotterdam Outdoor in de jaren na 2016. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor schadevergoeding in verband met een zogenoemd na-ijleffect van het onrechtmatige besluit.
Buitengerechtelijke kosten volgens het rapport van Context
4.13.
Voor zover vordering II betrekking heeft op de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, door Context begroot op € 72.968,20, wordt deze vordering afgewezen. Over de advocaatkosten die in het kader van de bestuursrechtelijke procedure zijn gemaakt, begroot op € 30.673,70, heeft de Afdeling reeds geoordeeld. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd dat de kosten voor het inschakelen van een financiële controller, door Context begroot op € 35.000,00, daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt. Ook deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten die Context zelf in rekening heeft gebracht, zijn separaat gevorderd en komen bij de beoordeling van vordering IV aan de orde.
Conclusie vordering II
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vordering II toewijsbaar is tot een bedrag van € 24.210,00.
Vordering III – [eiser02] / Tegenstroom
4.15.
[eiser02] voert aan dat zijn eenmanszaak [handelsnaam02] de exploitatie van het festival Tegenstroom heeft moeten staken door het wegvallen van het Festival. De schade die [eiser02] lijdt door het handelen van de gemeente wordt door Context begroot op € 223.480,00 (zie ook 2.10 van dit vonnis).
4.16.
De gemeente voert aan dat het onrechtmatige besluit alleen betrekking heeft op Rotterdam Outdoor. Volgens de gemeente valt niet in te zien dat zij door het nemen van dat besluit in strijd zou hebben gehandeld met de jegens [eiser02] in acht te nemen zorgvuldigheid. De gemeente stelt zich dan ook op het standpunt dat [eiser02] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat de schade die [eiser02] stelt te hebben geleden in een te ver verwijderd verband staat met het onrechtmatige besluit om voor vergoeding in aanmerking te komen. Hiertoe wordt overwogen dat het festival Tegenstroom wel op de evenementenkalender van 2016 is geplaatst en dat het (dus) de eigen keuze is geweest van [eiser02] om dit festival te annuleren. [eiser02] heeft onvoldoende onderbouwd dat het onrechtmatige besluit jegens Rotterdam Outdoor hem geen andere keuze liet dan het festival Tegenstroom te annuleren. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of [eiser02] aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op schadevergoeding als de gemeente ten opzichte van het inmiddels opgeheven Tegenstroom onrechtmatig zou hebben gehandeld. Vordering III wordt dan ook afgewezen.
Vordering I
4.18.
Niet is gebleken dat Rotterdam Outdoor een belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat los staat van haar belang bij vordering II, zodat vordering I jegens haar niet toewijsbaar is.
Omdat niet is komen vast te staan dat de gemeente jegens [eiser02] onrechtmatig heeft gehandeld, wordt vordering I ook jegens hem afgewezen.
De vorderingen IV en V
4.19.
Op grond van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Gezien de weigerachtige houding van de gemeente en de omstandigheid dat de gemeente expertisebureau Lengkeek had ingeschakeld, acht de rechtbank het redelijk dat Rotterdam Outdoor deskundigenkosten heeft gemaakt. Het inschakelen van Context was dus redelijk en tegen de hoogte van de kosten van Context heeft de gemeente geen voldoende gemotiveerde bezwaren ingebracht. Deze kosten zijn dan ook toewijsbaar, evenals de gevorderde wettelijke rente hierover vanaf de vervaldatum van de factuur van Context.
4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van Rotterdam Outdoor toegelicht dat vordering V ziet op buitengerechtelijke kosten die na 2021 zijn gemaakt. Uit de stukken blijkt dat de vorige advocaat van Rotterdam Outdoor na het rapport van Context een poging heeft ondernomen om buiten rechte tot een oplossing te komen. Rotterdam Outdoor heeft aangevoerd dat dit meermaals is gedaan, wat de gemeente niet heeft betwist. Het is daarmee voldoende duidelijk dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De hoogte van de vergoeding zal worden vastgesteld op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, met als grondslag het toe te wijzen bedrag van € 24.210,00. Hiermee komt het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten op basis van de staffel in voornoemd besluit op € 1.017,10. De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente over dit bedrag is niet bestreden en wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
Proceskosten en nakosten
4.21.
Ten opzichte van Rotterdam Outdoor wordt de gemeente, vanwege haar weigerachtige houding om Rotterdam Outdoor te compenseren voor de geleden schade voor het niet kunnen organiseren van het Festival in 2016, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij beschouwd. De gemeente wordt daarom veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten), waarbij wordt gerekend met het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van Rotterdam Outdoor worden begroot op:
  • explootkosten € 106,73
  • griffierecht € 8.519,00
  • advocaatkosten € 1.532,00 (2 punten x tarief III (€ 766,00))
  • nakosten
Totaal € 10.330,73
4.22.
Aangezien [eiser02] in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van de gemeente. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
  • griffierecht € 8.519,00
  • advocaatkosten € 5.290,00 (2 punten x tarief VI (€ 2.645,00))
  • nakosten
Totaal € 13.982,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de gemeente om € 24.210,00 aan Rotterdam Outdoor te betalen;
5.2.
veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de kosten van de rapporten van Context, vastgesteld op € 7.294,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 24 november 2021 tot aan de datum van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de overige buitengerechtelijke kosten, vastgesteld op € 1.017,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 7 maart 2023 tot aan de datum van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van Rotterdam Outdoor, vastgesteld op € 10.330,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de gemeente niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de gemeente € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat Rotterdam Outdoor meer of anders heeft gevorderd;
5.7.
wijst de vorderingen van [eiser02] af;
5.8.
veroordeelt [eiser02] in de proceskosten van de gemeente, vastgesteld op € 13.982,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser02] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser02] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.9.
verklaart 5.8 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, mr. A. Wijsman-van Veen en
mr. P.D. Olden, rechters, in aanwezigheid van mr. V.W.B. Sloeserwij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
3533/3194/2990/3669