ECLI:NL:RBROT:2024:3784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/l0/676145 / FA RK 24/2299
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek zorgmachtiging in het kader van forensische zorg

Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging, aangevraagd door de officier van justitie. Het verzoek was ingediend in het kader van de Wet forensische zorg en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de betrokkene, geboren in 1991, een lange geschiedenis van psychische problemen heeft en sinds 2011 bekend is binnen de geestelijke gezondheidszorg met chronische psychoses in het kader van schizofrenie. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2024 werd duidelijk dat de betrokkene een hoog recidiverisico vertoont, wat de deskundigen en de officier van justitie onderstreepten. De deskundige gaf aan dat een zorgmachtiging met een lager beveiligingsniveau niet toereikend zou zijn voor de betrokkene, gezien het risico voor zowel medepatiënten als medewerkers. De advocaat van de betrokkene pleitte voor een zorgmachtiging in plaats van een tbs-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zorgmachtiging niet effectief zou zijn om het ernstig nadeel, waaronder geweldsdelicten, te voorkomen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een tbs-maatregel op te leggen, omdat de zorgmachtiging niet voldeed aan de noodzakelijke veiligheidscriteria. De beslissing om het verzoek tot zorgmachtiging af te wijzen werd genomen in het belang van de veiligheid en de behandeling van de betrokkene.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM, locatie Rotterdam
Team Straf 2
Zaak- / rekestnummer: C/l0/676145 / FA RK 24/2299
Referentienummer: [nummer]
Beschikking van 12 april 2024 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg jo. artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier
met betrekking tot:
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: betrokkene,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] ,
bijgestaan door advocaat mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 26 maart 2024. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van Fivoor, van 22 maart 2024;
  • de medische verklaring opgesteld door [psychiater 1] , psychiater, van 20 maart 2024;
  • een aanvulling op de medische verklaring inzake de wilsbekwaamheidsbeoordeling;
  • de (niet ingevulde) zorgkaart;
  • het zorgplan;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • de politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 maart 2024 in het gebouw van de rechtbank op de locatie Rotterdam. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • betrokkene met zijn hierboven genoemde advocaat;
  • mr. M. Boekhoud, de officier van justitie;
  • (telefonisch gehoord): deskundige [psychiater 2] , psychiater bij Fivoor, namens de zorgverantwoordelijke, [persoon A] .
1.3.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen betrokkene.

2.Standpunt van het Openbaar Ministerie

In de gelijktijdig behandelde strafzaak heeft de officier van justitie tijdens de zitting van 29 maart 2024 primair verzocht om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Hij heeft daarom de rechtbank subsidiair verzocht, mocht de tbs-maatregel niet worden opgelegd, een zorgmachtiging te verlenen. Ten aanzien van de verschillende vormen van zorg en de op te leggen duur heeft de officier van justitie verwezen naar het verzoekschrift.

3.Standpunt van deskundige

De deskundige heeft twijfels of de zorgmachtiging toereikend is gelet op het hoge veiligheidsniveau (minimaal niveau 3) dat is geïndiceerd volgens het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC). Een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) met beveiligingsniveau 2 zou wellicht mogelijk zijn, maar zoals de deskundigen adviseren is dat beveiligingsniveau voor betrokkene te laag. Als betrokkene geplaatst zou worden in een GGZ-kliniek met beveiligingsniveau 2, brengt dat risico’s met zich mee, zowel voor medepatiënten als voor medewerkers. Ook is er langdurige zorg nodig om betrokkene te behandelen terwijl de zorgmachtiging in beginsel voor zes maanden wordt verleend. De betrokkene staat momenteel niet op een wachtlijst en het is de vraag of hij geplaatst kan worden in een FPA-kliniek.

4.Standpunt van betrokkene

De advocaat van betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte thuishoort in de zorg en niet in een tbs-kliniek. Betrokkene heeft vanuit een vergiftigingswaan een medepatiënt mishandeld. Nu bekend is waar het agressieve gedrag van de verdachte vandaan is gekomen, kan daarmee in het kader van het recidiverisico rekening worden gehouden. Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een mishandeling, is het opleggen van een tbs met dwangverpleging niet proportioneel. Ook op grond van het subsidiariteitsbeginsel zou voor een zorgmachtiging moeten worden gekozen. De verdachte krijgt inmiddels dwangmedicatie waardoor hij geen gevaar meer vormt. Een opname met een zorgmachtiging in een GGZ-kliniek met veiligheidsniveau 2 kan dan ook voldoende zijn. Betrokkene moet niet de dupe worden van het feit dat binnen de GGZ-klinieken weinig beschikbare plekken zijn die het noodzakelijke veiligheidsniveau kunnen bieden. Daar had bovendien op geanticipeerd moeten worden.

5.Beoordeling in kader van de strafzaak

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat betrokkene sinds 2011 bekend is binnen de GGZ met chronische psychoses in het kader van schizofrenie. Betrokkene heeft een lange behandelgeschiedenis en is meerdere malen al dan niet gedwongen opgenomen geweest binnen diverse GGZ-instellingen. Zelfs met de huidige (dwang)medicatie blijft de psychose van betrokkene actueel en kan het recidiverisico op gewelddadig gedrag naar personen oplopen tot een hoog risico. De verdachte kan daarin heel onvoorspelbaar en onberekenbaar zijn. De deskundigen achten het noodzakelijk om de aanwezige risicofactoren op herhaling van geweldsincidenten die in de toekomst opnieuw kunnen spelen en beïnvloedbaar zijn, aan te pakken. Dat maakt dat er een langdurig traject met intensieve behandeling en begeleiding nodig is binnen een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau, te weten niveau 3, waarbij ook het recidiverisico wordt betrokken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank bij vonnis van 12 april 2024 aan betrokkene een tbs-maatregel opgelegd omdat een zorgmachtiging niet effectief is om het ernstig nadeel, waaronder het plegen van geweldsdelicten, te voorkomen. Een mogelijke uitvoering van een zorgmachtiging binnen een FPA met beveiligingsniveau 2, nog daargelaten of de betrokkene daar op korte termijn kan worden opgenomen, maakt voorgaand oordeel niet anders.
Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zal dan ook worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst afhet verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging.
Deze beslissing is gegeven op 12 april 2024 door:
mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en J.J. Willemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor verzoeker beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.