ECLI:NL:RBROT:2024:3759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10/110958-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorwaardelijk opzet en verwerping beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van doodslag. De verdachte heeft op 27 april 2023, na een ruzie met het slachtoffer in een lege winkelruimte, het slachtoffer met een groot mes in de linkerschouder gestoken, waardoor de okselslagader werd geperforeerd en het slachtoffer overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, ondanks zijn verweer dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) omdat de verdachte aanvallend gedrag vertoonde door met een mes naar het restaurant van het slachtoffer te gaan en hem te trappen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen, waaronder de partner en kinderen van het slachtoffer, deels toegewezen, waarbij de rechtbank de emotionele impact van het delict op de nabestaanden erkende. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/110958-23
Datum uitspraak: 11 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadslieden, mrs. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam en M. Šćulić, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 maart 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het primair ten laste gelegde feit: doodslag
4.1.1.
Vaststaande feiten
Op 27 april 2023 waren de verdachte en het slachtoffer samen met de getuige [getuige] in een lege winkelruimte, die de verdachte wilde gaan huren van het slachtoffer. Deze winkelruimte bevond zich tussen de winkel van de verdachte en het restaurant van het slachtoffer in. In de lege winkelruimte ontstond ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte verliet de lege winkelruimte, waarna de ruzie buiten verder ging. De verdachte ging vervolgens naar zijn winkel en het slachtoffer ging met de getuige [getuige] naar zijn restaurant. Een aantal minuten later liep de verdachte met een mes naar het restaurant en sloeg hij met het mes op de ruit. Het slachtoffer liep naar buiten, waar de verdachte hem een trap gaf. Het slachtoffer gooide toen een stoel van het terras naar de verdachte. Vervolgens pakte het slachtoffer nog een stoel en sloeg of gooide die in de richting van de verdachte. Op dat moment stak de verdachte het slachtoffer in de linkerschouder, waarbij hij de okselslagader raakte. Het slachtoffer liep met [getuige] terug naar het terras van zijn restaurant, ging op een stoel zitten en overleed enige tijd later aan zijn verwonding.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de primair ten laste gelegde doodslag vanwege het ontbreken van het (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte op de dood van het slachtoffer. Het opzet van de verdachte was mogelijk gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, maar niet op de dood. De verdachte heeft het mes pas gebruikt toen hij door het slachtoffer werd aangevallen met terrasstoelen. De verdachte heeft één keer gestoken in de schouder van het slachtoffer, wat helaas heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De verdachte hoefde er geen rekening mee te houden dat één messteek in de schouder tot de dood van het slachtoffer zou leiden.
4.1.3.
Beoordeling
De verdachte heeft geen vol opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte het slachtoffer heeft willen doden.
De vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had op het doden van het slachtoffer. Daarvoor is het volgende van belang.
De verdachte heeft het slachtoffer met een groot mes in de voorzijde van de linkerschouder, in de buurt van het hart, gestoken. De forensisch patholoog heeft gerapporteerd dat de steekwond ongeveer 13,5 centimeter diep was. Hij heeft daarbij weliswaar de kanttekening gemaakt dat deze bevinding met voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd vanwege de indrukbaarheid van lichaamsdelen, maar dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de verdachte het slachtoffer met kracht moet hebben gestoken. De verdachte heeft het slachtoffer bovendien gestoken terwijl zij in beweging waren. De verdachte heeft daarmee het risico genomen dat hij het slachtoffer op een vitale plek zou raken, wat ook daadwerkelijk is gebeurd.
Het is algemeen bekend dat een (diepe) steekwond in de buurt van het hart al snel dodelijk is, gelet op de vitale organen en slagaderen die daar lopen. De verdachte had zich dan ook moeten realiseren dat er een aanmerkelijke kans was dat het met kracht steken met een groot mes in die regio tot de dood zou kunnen leiden. Het feit dat hij het slachtoffer daar op die wijze heeft gestoken, wijst erop dat hij die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Hij had dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
4.1.4.
Conclusie
De verdachte heeft het slachtoffer gedood door hem in de linkerschouder te steken met een groot mes. De verdachte had voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het verweer slaagt niet.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 27 april 2023 te Rozenburg, gemeente Rotterdam
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer] met kracht met een mes in de schouder te steken, als gevolg waarvan de okselslagader werd geperforeerd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
5.2.
Strafbaarheid; het beroep op noodweer(exces)
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, als gevolg waarvan de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft zich verdedigd tegen de aanval van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft twee terrasstoelen naar de verdachte gegooid. De verdachte bewoog zich steeds verder naar achteren en heeft uiteindelijk zichzelf verdedigd door het slachtoffer te steken met het mes. De trap die de verdachte het slachtoffer gaf op het moment dat het slachtoffer uit het restaurant kwam, was een afhoudende trap. De verdachte voelde zich bedreigd doordat het slachtoffer op hem af kwam lopen en wilde afstand creëren.
Voor zover het steken met het mes niet als proportionele verdediging wordt gezien, doet de verdediging een beroep op noodweerexces.
5.2.2.
Beoordeling
Zoals de Hoge Raad in haar overzichtsarrest van 22 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:456) heeft overwogen, kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich op noodweer beroept, als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie.
Op de camerabeelden van het incident, die ook ter zitting zijn getoond, is te zien dat de verdachte met een groot mes in zijn hand naar het restaurant van het slachtoffer is gelopen en met het mes op de ruit heeft geslagen. Op het moment dat het slachtoffer het restaurant uitkomt, geeft de verdachte hem direct een harde trap. Dit zijn zonder meer aanvallende handelingen. Nergens blijkt uit dat de verdachte de trap gaf om zichzelf te verdedigen. Het was de verdachte die uit was op een confrontatie met het slachtoffer. De verdachte heeft een reactie van het slachtoffer uitgelokt door met een mes op de ruit van het restaurant te slaan. De verdachte is bovendien degene die als eerste geweld heeft gebruikt toen het slachtoffer reageerde op de provocatie van de verdachte. Er is dan ook geen sprake van noodweer, gelet op de aanvallende gedragingen van de verdachte.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Ook het subsidiaire beroep op noodweerexces slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen, was er geen noodweersituatie. Onder die omstandigheden kan er ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is na een ruzie met het slachtoffer met een groot keukenmes naar het restaurant gelopen waar het slachtoffer zich op dat moment bevond. Na een schermutseling heeft de verdachte het slachtoffer met het keukenmes in zijn schouder gestoken, als gevolg waarvan de okselslagader is geperforeerd. Hierdoor heeft het slachtoffer in een korte tijd zoveel bloed verloren dat hij enige tijd later ter plaatse is overleden. De verdachte heeft zich gedurende die tijd niet om het welzijn van het slachtoffer bekommerd, maar hem op straat aan zijn lot overgelaten.
Over het motief tast de rechtbank ook na de zitting nog deels in het duister. De verdachte zegt dat het slachtoffer ‘als een broer’ voor hem was, maar familie van het slachtoffer en getuigen spreken van een moeizame verstandhouding, mede doordat de verdachte in een dronken toestand snel boos kon worden. De verdachte stelt dat hij kort voor het steekincident was mishandeld door het slachtoffer, maar bij die verklaring zijn vraagtekens te plaatsen. Kort na zijn aanhouding heeft de verdachte het er wel over dat het slachtoffer hem met stoelen te lijf ging en dat hij daarom heeft gestoken, maar over een eerdere mishandeling verklaart hij pas ter zitting. Uit de stukken blijkt niet dat er bij de verdachte letsel is vastgesteld dat past bij een eerdere mishandeling.
Wat hier ook van zij: het handelen van de verdachte - hij zocht uiteindelijk, gewapend met een groot mes, de confrontatie en heeft daarna het slachtoffer gestoken - is volstrekt buitensporig en onbegrijpelijk. De rechtbank houdt het er - ook omdat de deskundigen bij de verdachte geen stoornis hebben kunnen vaststellen - maar op dat de verdachte gekrenkt was door een zakelijk meningsverschil met het slachtoffer over de huur van een pand. Ook zal verdachtes dronkenschap een rol hebben gespeeld.
Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht op leven, ontnomen. Het behoeft geen betoog dat de verdachte met zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeg heeft gebracht en de nabestaanden van het slachtoffer groot leed heeft aangedaan. Het leed van de nabestaanden blijkt ook uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Hierin weerklinkt het grote gemis en verdriet dat het handelen van de verdachte bij de naasten van het slachtoffer heeft teweeggebracht. In de slachtofferverklaring is op aangrijpende wijze beschreven hoe op 27 april 2023 de feestelijk begonnen koningsdag is geëindigd in een nachtmerrie. Naast het leed en verdriet bij de nabestaanden heeft het handelen van de verdachte ook grote gevoelens van onveiligheid en onrust met zich mee gebracht voor de buurt en de samenleving als geheel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het dubbelrapport van het NIFP van 25 september 2023, opgesteld door [naam 1], GZ-psycholoog en [naam 2], forensisch milieuonderzoeker. In het rapport wordt geconcludeerd dat er - hoewel bij de verdachte vermijdende persoonlijkheidstrekken, een gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie en beperkte empathische vermogens zijn geconstateerd - onvoldoende aanwijzingen zijn voor een psychische stoornis. Daarom wordt geadviseerd het bewezenverklaarde feit volledig toe te rekenen aan de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het rapport van de psychiater en psycholoog acht de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
De ernst van het strafbare feit rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken, dat wil zeggen: zaken waarbij een slachtoffer door middel van één messteek om het leven is gebracht, de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en er geen sprake was van recidive. Gezien de in die zaken opgelegde straffen hanteert de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaren als uitgangspunt. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen strafverzwarende omstandigheden die aanleiding geven om een langere gevangenisstraf op te leggen.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Inleiding
Zes nabestaanden van [slachtoffer] hebben zich in het geding gevoegd en via hun raadsvrouw, mr. P. Figge, vorderingen als benadeelde partijen ingediend. Alvorens wordt overgegaan tot de beoordeling daarvan stelt de rechtbank voorop dat de impact van het overlijden van het slachtoffer enorm is voor de nabestaanden en dat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet om het verlies van hun dierbare tot uitdrukking kan brengen.
8.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
8.2.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1], de partner van het overleden slachtoffer, heeft een vergoeding gevorderd van € 298.103,06 aan materiële schade op grond van artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW), € 30.276,79 aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
8.2.2.
Materiële schade op grond van artikel 6:108 BW
(Toekomstige) gederfde inkomsten
De benadeelde partij heeft vergoeding van gederfde inkomsten van € 45.171,96 gevorderd, alsmede toekomstige gederfde inkomsten voor een periode van vijf jaar van € 225.859,80.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Deze posten laten zich niet eenvoudig vaststellen, gelet op de aard en omvang ervan, en de overgelegde stukken bieden daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Zo is het onduidelijk in hoeverre de boekhouder van het restaurant de overgelegde stukken, waarop de vordering is gebaseerd, heeft gecontroleerd. Beide partijen zijn, gelet op de complexiteit van de vordering en het moment van indiening ervan, in onvoldoende mate in de gelegenheid geweest om de onderbouwing van of het verweer tegen de vordering gestalte te geven en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. De benadeelde partij zal daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten uitvaart en grafsteen
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 21.965,20 gevorderd, bestaande uit de uitvaartkosten (€ 17.975,20) en de kosten voor de grafsteen (€ 3.990,-). De verdediging heeft aangevoerd dat de gevorderde kosten aanzienlijk meer zijn dan de gemiddelde kosten van een uitvaart en daarom niet redelijk en billijk zijn.
De verdachte is als aansprakelijke partij verplicht om kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft gemaakt, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de veroordeelde. De rechtbank is van oordeel dat de vordering genoegzaam is onderbouwd en zij acht het, met de officier van justitie, billijk om deze kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De vordering zal dan ook, ondanks de betwisting door de verdachte, op grond van artikel 51f lid 2 Sv en 6:108 lid 2 BW worden toegewezen.
Notaris- en advocaatkosten
Er is vergoeding van € 4.138,10 aan notariskosten en € 968,- aan advocaatkosten gevorderd. Deze kosten zien op de afwikkeling van de nalatenschap van het overleden slachtoffer. De kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene en dus niet kunnen worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW. Dit deel van de vordering, te weten € 5.106,10, zal worden afgewezen.
8.2.3.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft € 20.000,- aan affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij tot de kring van gerechtigden behoort die volgens artikel 6:108 lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
8.2.4.
Shockschade
De benadeelde partij heeft € 30.276,79 aan shockschade gevorderd, bestaande uit € 30.000,- aan immateriële schade en € 276,79 aan materiële schade (kosten eigen risico psycholoog en kosten opsturen medische informatie ter onderbouwing van de immateriële schade).
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de
gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Uit die emotionele schok dient geestelijk letsel te zijn voortgevloeid dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar. Het recht op schadevergoeding van ‘de geschokte’ is beperkt tot de (im)materiële schade die volgt uit dat geestelijk letsel. De hoogte van de geleden schade dient te worden vastgesteld naar billijkheid, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en de ernst van het letsel en de verwachting van het herstel van het letsel. Ook dient de rechter, waar mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Kort nadat het slachtoffer was neergestoken, is de benadeelde partij daarvan op de hoogte gesteld. Zij is naar de plaats delict gerend en heeft daar gezien hoe haar echtgenoot, het slachtoffer, in een plas bloed op de grond lag. Zij heeft gezien hoe hij gereanimeerd werd en vervolgens is overleden. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok teweeggebracht. Uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dat hiervoor behandeling is gestart. De rechtbank leidt uit de stukken af dat deze psychische schade is ontstaan als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. Gelet op het voorgaande komt de shockschade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal evenwel, mede gelet op het gevoerde verweer, het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding matigen, omdat zij over onvoldoende informatie beschikt over de aard en de ernst van het letsel, zoals de behandelduur en -intensiteit, en er samenloop is met de toewijsbare vordering wegens affectieschade. Het immateriële deel van de shockschade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,-. De benadeelde partij zal in het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde materiële schade (€ 276,79) is niet weersproken en vloeit voort uit het geestelijk letsel, zodat die post zal worden toegewezen.
8.2.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van (€ 21.965,20 + € 20.000,- + € 15.000,- + € 276,79 = ) € 57.241,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De rechtbank zal een deel van de vordering, te weten € 5.106,10, afwijzen. Zij verklaart de benadeelde partij voor het overige (€ 286.031,76) niet-ontvankelijk. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
8.3.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [benadeelde partij 2], de zoon van het overleden slachtoffer, heeft een vergoeding gevorderd van € 30.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade. De benadeelde partij [benadeelde partij 3], de zoon van het overleden slachtoffer, heeft een vergoeding gevorderd van € 30.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de vorderingen van de twee zonen van het slachtoffer zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
8.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen tot vergoeding van shockschade, omdat een dergelijke vordering terughoudend moet worden benaderd, rekening moet worden gehouden met samenloop met de gevorderde affectieschade en de vorderingen een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding.
8.3.3.
Affectieschade
De benadeelde partijen hebben elk € 20.000,- aan affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen tot de kring van gerechtigden behoren die volgens artikel 6:108 lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. De gevorderde bedragen zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
8.3.4.
Shockschade
De benadeelde partijen hebben daarnaast elk € 30.000,- aan shockschade gevorderd. De benadeelde partijen zijn aanwezig geweest op de plaats delict. Buiten kijf staat dat dit grote indruk moet hebben gemaakt op beide jongens. Voor vergoeding van shockschade is echter – zoals hiervoor in 8.2.4 is benoemd – vereist dat de (onrechtmatig teweeggebrachte) hevige emotionele schok heeft geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig en in voldoende mate objectiveerbaar is. De rechtbank kan uit de medische gegevens niet opmaken dat er van zodanig geestelijk letsel sprake is. Uit de stukken is uitsluitend af te leiden dat beide jongens kenmerken vertonen die kunnen wijzen op PTSS en dat wordt gezocht naar een geschikte behandeling. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van de vorderingen zou een nadere behandeling vereisen en een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Voor dit deel van de vorderingen zullen de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen elk een schadevergoeding betalen van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De benadeelde partijen zullen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Die vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 4]
8.4.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 4], de broer van het overleden slachtoffer, heeft een vergoeding gevorderd van € 17.500,- aan affectieschade.
8.4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu onvoldoende is onderbouwd waarom de affectieschade redelijk en billijk is.
8.4.3.
Affectieschade
De aanspraak op affectieschade is beperkt tot een vaste kring van gerechtigden, waarbij de wetgever ervoor heeft gekozen om broers en zussen in beginsel geen recht op vergoeding van affectieschade toe te kennen. In artikel 6:108, vierde lid, sub g BW is opgenomen dat in uitzonderlijke gevallen een recht op vergoeding kan worden toegekend aan personen die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoren. Wil een broer van het slachtoffer aanspraak kunnen maken op affectieschade, dan moet de 'normale' broer/broer-verhouding worden overstegen. Als voorbeeld wordt in de Memorie van Toelichting gegeven: broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Uit de toelichting op de vordering blijkt de warme en waardevolle band die de broers hadden. Het is invoelbaar dat [benadeelde partij 4] veel leed is aangedaan door het verlies van zijn broer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals bedoeld door de wetgever. Hoewel is gesteld dat er in het verleden een zorgrelatie heeft bestaan, is deze tientallen jaren geleden geëindigd en woont de benadeelde partij sindsdien niet meer in gezinsverband met het slachtoffer. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Hij heeft de mogelijkheid om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
8.4.4.
Conclusie
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
8.5.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 5]
8.5.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 5], de zus van het overleden slachtoffer, heeft een vergoeding gevorderd van € 20.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade.
8.5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De vergoeding van shockschade moet terughoudend worden benaderd, er moet rekening worden gehouden met samenloop met de gevorderde affectieschade en de vordering levert een onevenredige belasting op van het strafgeding. Daarnaast is ten aanzien van de gevorderde affectieschade onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een nauwe persoonlijke relatie.
8.5.3.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op de wettelijke uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade voor broers en zussen. De rechtbank verwijst naar wat hierover is overwogen bij de vordering van [benadeelde partij 4]. Ook hier geldt dat uit de toelichting op de vordering blijkt dat sprake was van een zeer hechte band tussen broer en zus en dat het gemis van haar broer voor [benadeelde partij 5] immens groot is. De aangevoerde omstandigheden, zoals het samen vluchten uit Irak naar Nederland, het dagelijkse contact en het elkaar bijstaan bij kleine en majeure levensgebeurtenissen, zijn echter onvoldoende om een beroep op de wettelijke uitzondering uit artikel 6:108, vierde lid, sub g BW te rechtvaardigen. Onvoldoende is onderbouwd dat de relatie tussen de benadeelde partij en het slachtoffer afwijkt van wat algemeen gebruikelijk is tussen broer en zus binnen een gezin. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
8.5.4.
Shockschade
De benadeelde partij heeft € 20.000,- aan shockschade gevorderd. Een ambulancemedewerker heeft haar via de telefoon gemeld dat haar broer werd gereanimeerd nadat hij was neergestoken. Later is zij geïnformeerd dat hij was overleden. Zij is toen naar de plaats delict gegaan. Uit de aangeleverde medische stukken blijkt dat de benadeelde partij gediagnosticeerd is met PTSS. Naar het oordeel van de rechtbank is door de benadeelde partij echter onvoldoende onderbouwd dat de psychische klachten zijn voortgekomen uit de wijze waarop zij is geconfronteerd met het bewezenverklaarde feit of de ernstige gevolgen daarvan, en wat de ernst, duur en gevolgen zijn van dat letsel. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van de vordering zou een nadere behandeling vereisen en een onevenredige belasting van het strafproces vormen.
8.5.5.
Conclusie
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij heeft de mogelijkheid om haar vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
8.6.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 6]
8.6.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 6], de moeder van het overleden slachtoffer, heeft een vergoeding gevorderd van € 1.101,50 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade.
8.6.2.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de vliegtickets die zijn aangeschaft om de begrafenis te kunnen bijwonen. De gevorderde schadevergoeding zal, als niet betwist en op de wet gegrond (artikel 6:108 lid 2 BW), worden toegewezen.
8.6.3.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft € 20.000,- aan affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij tot de kring van gerechtigden behoort die volgens artikel 6:108 lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
8.6.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 21.101,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van
€ 57.241,99 (zegge: zevenenvijftigduizend tweehonderdeenenveertig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 21.965,20 aan materiële schade, € 15.276,79 aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente die als volgt wordt berekend:
over een bedrag van € 35.000,- vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
over een bedrag van € 17.975,20 vanaf 2 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- over een bedrag van € 3.990,- vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
over een bedrag van € 169,03 vanaf 2 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
over een bedrag van € 107,76 vanaf 19 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevorderde voor een bedrag van € 5.106,10;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering (€ 286.031,76); bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 57.241,99 (zegge: zevenenvijftigduizend tweehonderdeenenveertig euro en negenennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan (op de wijze zoals hiervoor is vermeld) tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 57.241,99 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
309 (driehonderdennegen) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2023 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering (€ 30.000,-); bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 (honderdvijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke hierover vanaf 27 april 2023 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering (€ 30.000,-); bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 (honderdvijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in hun vorderingen; bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] te betalen een bedrag van
€ 21.101,50 (zegge: eenentwintigduizend honderdeen euro en vijftig cent), bestaande uit € 1.101,50 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 6] te betalen
€ 21.101,50 (zegge: eenentwintigduizend honderdeen euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 21.101,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
140 (honderdveertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en J.T.P. Pot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 april 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 27 april 2023 te Rozenburg, gemeente Rotterdam
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer] (met kracht) met een mes in/door de schouder/oksel te steken, als gevolg waarvan de okselslagader werd geperforeerd;
subsidiair voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
dat hij op of omstreeks 27 april 2023 te Rozenburg, gemeente Rotterdam, aan [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een perforatie van een slagader in/ter hoogte van de (linker)oksel, heeft toegebracht,
door (met kracht) met een mes in de schouder/oksel, althans het
(boven)lichaam, van die [slachtoffer] te steken,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.