ECLI:NL:RBROT:2024:3757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/10/641420 / HA ZA 22-552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schoonmaakwerkzaamheden aan een schip met betrekking tot lastgeving en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vordert Maritime Shipcleaning Rotterdam B.V. (MSR) betaling van € 269.581,44 van Decoil c.s. voor schoonmaakwerkzaamheden aan het schip [schip 1]. MSR heeft op 15 december 2020 een offerte uitgebracht voor het reinigen van ladingtanks, waarop Decoil Ship Management opdracht heeft gegeven. De werkzaamheden zijn gestart op 22 december 2020, maar MSR heeft deze op 6 januari 2021 opgeschort vanwege vrees voor niet-nakoming van betalingsverplichtingen door Decoil Ship Management. MSR heeft een factuur gestuurd voor € 168.844,73, maar deze is onbetaald gebleven. In kort geding is Decoil Ship Management veroordeeld tot betaling van € 156.279,57 aan MSR. MSR stelt dat Decoil Noordzee als scheepseigenaar ook aansprakelijk is, en dat er sprake is van lastgeving. De rechtbank oordeelt dat MSR recht heeft op een redelijk loon van € 104.564,17, inclusief BTW, en dat Decoil Ship Management aansprakelijk is voor de betaling. Daarnaast is Decoil Bunkering aansprakelijk voor € 97.106,39 wegens misbruik van identiteitsverschil en verhaalsonttrekking. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan voor aktewisseling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641420 / HA ZA 22-552
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARITIME SHIPCLEANING ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
oorspronkelijk eiseres,
geopposeerde,
advocaat mr. C. Almeida te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL NOORDZEE B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL SHIP MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL BUNKERING B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
4.
[gedaagde],
wonende te Barendrecht,
oorspronkelijk gedaagden,
opposanten,
advocaat mr. G. van der Spek te Rotterdam.
Partijen worden hierna MSR en Decoil c.s. (gedaagden gezamenlijk) genoemd. Decoil c.s. worden afzonderlijk aangeduid als Decoil Noordzee, Decoil Ship Management, Decoil Bunkering en [gedaagde].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 7 juni 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
  • de brief van Decoil c.s. van 24 oktober 2023, met productie 20,
  • de brief van Decoil c.s. van 28 oktober 2023, met productie 21,
  • de brief van MSR van 30 oktober 2023 met daarin het verzoek aan de rechtbank om de productie 21 van Decoil c.s. integraal af te wijzen,
  • de brief van de rechtbank van 31 oktober 2023 met daarin de mededeling dat productie 21 van Decoil c.s. wel wordt toegelaten tot het procesdossier, maar tijdens de mondelinge behandeling buiten beschouwing zal worden gelaten,
  • de mondelinge behandeling op 3 november 2023 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van MSR en Decoil c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MSR is gespecialiseerd in de (industriële) reiniging van schepen en gebouwen en afvoer van afvalstoffen.
2.2.
Decoil Noordzee is eigenaar van het [schip 1]. Decoil Noordzee is een dochter van Decoil Shipping B.V. die op haar beurt weer een dochtervennootschap is van Decoil Group B.V. Decoil Ship Management is manager van de schepen die onder de Decoil-groep vallen – waaronder [schip 1], [schip 2] en [schip 3] – en is ook een dochtervennootschap van Decoil Group B.V. [gedaagde] is via zijn vennootschap [naam bedrijf] en Decoil Group B.V. middellijk bestuurder van Decoil Ship Management en Decoil Bunkering.
2.3.
Op 17 december 2020 is door Decoil Ship Management opdracht gegeven op de door MSR afgegeven offerte van 15 december 2020 voor het reinigen van ladingtanks van het [schip 1] van Heavy Fuel Oil naar blanke gasolie (norm “
clean for inspection”/“
clean for hotwork”, te certificeren door een ladingcontroleur). MSR heeft hierbij haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard en deze met de offerte meegezonden.
De offerte benoemt als plan van aanpak en prijsstelling (exclusief BTW) – samengevat - het volgende.
  • Er zullen 10 ladingtanks worden schoongemaakt.
  • De ladingtanks bevatten geen bitumineus product.
  • Er wordt met drie man gewerkt.
  • De werkzaamheden geschieden overdag tussen 7.00 en 19.00 uur.
  • De tanks bevinden zich in normale conditie en er hoeft niet te worden geschraapt.
  • Iedere tank zal 2,5 uur lang machinaal worden gewassen (
  • Daarna zullen ladingresten, sludge en sedimenten (mits deze niet bitumineus zijn) worden verwijderd voor € 4.400,-- per 12 manuur plus € 0,80 per kilo verwijderd materiaal en € 75, per m3 waswater.
  • Indien nodig zullen de 10 tanks een half uur per stuk worden (na)gewassen, met verwijdering van het waswater, voor € 4.750,--.
  • Tenslotte zal zo nodig nog handmatig worden gereinigd door gebruik van een vacuümtruck, 3 reinigingsspecialisten, een 200 bar heetwatereenheid, persoonlijke beschermingsmaterialen, reinigingsmiddelen en verbruiksgoederen, voor de prijs van € 4.400,-- per 12 uur.
  • Als dan nog nodig, zal een (niet omschreven)
  • Niet inbegrepen zijn de kosten van een mariene chemicus, € 330,-- per certificaat exclusief overwerktoeslag en reistijd.
  • Overwerk buiten de normale arbeidstijden kost doordeweeks € 16,05 per manuur extra, maar in het weekend (tussen vrijdag 19.00 uur en maandag 7.00 uur) € 26,40 per manuur extra.
2.4.
Op 22 december 2020 is met de werkzaamheden gestart.
2.5.
Op 5 januari 2021 stuurt MSR aan Decoil Ship Management een
cost estimatemet specificatie van de tot die dag verrichte werkzaamheden. De
cost estimatekomt uit op een totaalbedrag van € 141.219,07 exclusief BTW. Het kostenoverzicht gedateerd 5 januari 2021 vermeldt, samengevat, het volgende.
  • Er worden 12 ladingtanks schoongemaakt.
  • Op een niet genoemde datum zijn 6 ladingtanks gedurende 2,5 uur per tank gewassen, onder vermelding ‘
  • Op een niet genoemde datum zijn leidingen van het [schip 4] gedurende 8 uren gespoeld en/of gereinigd, kosten € 7.600,--.
  • Op 22 december 2020 is de mariene chemicus ingezet: kosten € 330,-- plus € 165,-- overwerktoeslag.
  • Tussen 22 december 2020 om 19.00 uur en 23 december 2020 om 13.00 uur is door 4 man gewerkt aan het verwijderen van ladingresten, sludge en sedimenten: kosten € 6.600,-- plus € 770,40 overwerktoeslag.
  • Op 25 december 2020 is de mariene chemicus ingezet, kosten: € 330,-- plus € 330,-- overwerktoeslag.
  • Op 25 en 26 december 2020 zijn 12 ladingtanks gewassen gedurende 2,5 uur per tank, kosten: € 28.500,-- plus € 1.214,40 overwerktoeslag.
  • Op 27 december 2020 van 7.00 uur tot 19.00 uur en van 28 december om 7.00 uur tot 31 december 2020 om 16.00 uur is door 4 man gewerkt aan het verwijderen van ladingresten, sludge en sedimenten: kosten € 33.916,67 plus € 3.578,40 overwerktoeslag.
  • Op 30 en 31 december 2020 is gedurende 3 shifts een 500 bar eenheid ingezet, kosten € 1.950,-- (€ 650,-- per shift).
  • Op 30 december 2020 is de mariene chemicus ingezet: kosten € 330,-- plus € 165,-- overwerktoeslag.
  • Van 2 januari 2021 om 7.00 uur tot 5 januari 2021 om 19.00 uur is door 4 man gewerkt aan het verwijderen van ladingresten, sludge en sedimenten: kosten € 30.800,-- plus € 7.380,-- overwerktoeslag.
  • Van 2 januari 2021 om 7.00 uur tot 5 januari 2021 om 19.00 uur is gedurende 7 shifts een 500 bar eenheid ingezet, kosten € 4.550,-- (€ 650,-- per shift).
2.6.
Op 6 januari 2021 heeft MSR haar werkzaamheden opgeschort omdat zij vreesde dat Decoil Ship Management haar betalingsverplichtingen niet zou kunnen nakomen.
2.7.
Op 9 januari 2021 heeft MSR haar factuur gestuurd voor de opdracht aan [schip 1] voor een bedrag van € 168.844,73 exclusief BTW, € 204.302,12 inclusief BTW. De factuur geeft als omschrijving “
Delivered in accordance with attached cost estimate”.
2.8.
Op 15 januari 2021 heeft een overleg plaatsgevonden tussen MSR en [gedaagde] en [naam] (hierna: [naam]) van Decoil Ship Management. Naar aanleiding van dit overleg heeft MSR in een nieuwe offerte gedifferentieerd voor welke prijzen het [schip 1] naar verschillende standaarden kon worden schoongemaakt. Bij die offerte ging een nieuwe
cost estimategedateerd 18 januari 2021.
2.9.
De nieuwe offerte vermeldt: “
After the first wash we inspected the cargo tanks and found approx. 55-60 mt bituminous cargo residues. Bituminous residue SB & PS 1 = 16 mt, PS 2 = 4 mt already removed.”
De offerte gaat uit van 12 in plaats van 10 ladingtanks, en voorziet in een extra ronde butteren van 1 uur per tank als laatste stap voor de
finishing touch. Voor de wasronde van 2,5 uur wordt voor 12 tanks € 28.500,-- gerekend. Ongewijzigd zijn de kosten voor het verwijderen van sediment en dergelijke, € 4.400,-- per 12 uur en de overwerktarieven. Voor de 500 bar eenheid wordt € 650,-- per shift geoffreerd.
De herziene
cost estimatevermeldt: “
Before commencing the scope of work the barge had approx. 80 mt of cargo /bituminous /sludges in the 12 cargotanks.” De
cost estimatenoemt de volgende normen (‘
standards’) die kunnen worden bereikt tegen de bijbehorende prijzen (exclusief BTW):
( a) ‘
Clean for inspection: Safe for Men, not Safe for Fire –
No Removal of the cargo residues, sludge and/or sediments
(alleen
butterworthing) € 29.142,00
( b) ‘
Cleaning of 12 cargo tanks ex. Heavy Fuel Oil to HFO
removal of bituminous residues’ € 244.433,60
( c) ‘
Clean for DMA/Red DO: Certificate from a cargo surveyor
to carry Red Diesel Oil’ € 388.035,70
( d) ‘
Clean for Undyed DO: Certificate from a cargo surveyor
to carry undyed Diesel Oil [water white DO]’ € 425.248,20.
2.10.
Partijen zijn er hierna niet uitgekomen. Er zijn door MSR geen werkzaamheden meer verricht en haar factuur van 9 januari 2021 is onbetaald gebleven.
2.11.
Op 15 juni 2021 is Decoil Ship Management in kort geding veroordeeld om aan MSR te betalen onder meer € 156.279,57, vermeerderd met rente, en om opgave te doen van alle bestaande en toekomstige vorderingen op haar debiteuren, op straffe van een dwangsom.
2.12.
Decoil c.s. is bij verstekvonnis van 4 mei 2022 veroordeeld om aan MSR te betalen – kort gezegd –€ 269.581,44, vermeerderd met rente van 2% voor iedere 30 dagen over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding d.d. 8 februari 2022, met veroordeling van Decoil c.s. in de proceskosten.

3.Het geschil

3.1.
MSR vordert, na eiswijziging, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Decoil c.s. gezamenlijk dan wel ieder voor zich, te veroordelen tot betaling aan MSR van € 269.581,44, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% voor iedere 30 dagen vanaf de dag der dagvaarding, dan wel tenminste de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding;
een en ander met veroordeling van Decoil c.s. gezamenlijk dan wel ieder voor zich, in de werkelijke kosten van deze procedure, in de kosten van de gelegde beslagen en in de kosten van het incident, alsmede alle gemaakte en nog te maken (en nader te specificeren) juridische kosten van MSR, dan wel een bedrag als door de rechter te bepalen, inclusief de nakosten.
3.2.
Decoil c.s. voert verweer tegen de door MSR ingestelde vorderingen en vordert vernietiging van het verstekvonnis van 4 mei 2022 en om MSR in haar oorspronkelijke vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van MSR, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de (na)kosten van deze procedure vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vonnisdatum.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder voor zover relevant ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig door Decoil c.s. ingesteld en dat staat tussen partijen ook niet ter discussie.
(A) De vordering tegen Decoil Ship Management
4.2.
Niet in geschil is dat tussen MSR en Decoil Ship Management een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, uit hoofde waarvan MSR schoonmaakwerkzaamheden heden verricht aan het [schip 1].
MSR vordert betaling van haar onbetaalde factuur van 9 januari 2021. De gevorderde hoofdsom van € 269.581,44 is opgebouwd uit het bedrag van die factuur (€ 204.302,12 inclusief BTW), vermeerderd met 2% contractuele rente voor iedere periode van 30 dagen vanaf 9 februari 2021 tot aan de dag van dagvaarding (€ 49.032,50), en met de werkelijke juridische kosten tot en met 9 februari 2022 (€ 16.246,82).
Zijn de algemene voorwaarden van MSR overeengekomen?
4.3.
Partijen twisten over de vraag of de algemene voorwaarden van MSR zijn overeengekomen. MSR meent van wel, nu zij deze van toepassing heeft verklaard in – en heeft meegestuurd met - de offerte van 15 december 2020.
4.4.
Decoil c.s. betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, omdat na de e-mail van [naam] van 17 december 2020 geen schriftelijke opdrachtbevestiging van MSR is gevolgd, terwijl artikel 3.1 van de algemene voorwaarden dit wel vereist:

Alle aanbiedingen door of vanwege MSR gedaan, zijn vrijblijvend. De overeenkomst wordt eerst geacht te zijn tot stand gekomen wanneer MSR deze schriftelijk aan de opdrachtgever heeft bevestigd […]
Volgens Decoil c.s. wordt hiermee afgeweken van de regeling van artikel 6:219 lid 2 BW.
4.5.
De rechtbank volgt Decoil c.s. op dit punt niet.
Artikel 3.1 gaat over het tot stand komen van de overeenkomst, niet over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Decoil c.s. betwist niet dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Gesteld noch gebleken is dat MSR haar aanbieding heeft (willen) herroepen, zodat artikel 6:219 lid 2 BW, dat op herroeping ziet, niet aan de orde is. Vast staat dat MSR de algemene voorwaarden tijdig van toepassing heeft verklaard en dat Decoil Ship Management hiervan kennis heeft kunnen nemen. Niet gesteld of gebleken is dat Decoil Ship Management tegen de toepasselijkheid hiervan heeft geprotesteerd. Partijen hebben vervolgens uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Decoil Ship Management heeft de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden dan ook aanvaard.
De algemene voorwaarden van MSR zijn dus van toepassing.
Het recht op loon en het beroep op opschorting
4.6.
Decoil c.s. betwist dat MSR loon in rekening mocht brengen, omdat het [schip 1] nog niet conform de vereisten voor de keuring is schoongemaakt. Dit was het in de offerte genoemde doel van de werkzaamheden. De opdracht is dus nooit voltooid, zegt Decoil c.s.
4.7.
MSR brengt hier het volgende tegen in.
De opdracht is door Decoil Ship Management beëindigd nadat MSR tevoren nakoming harerzijds had opgeschort. MSR heeft opgeschort omdat zij goede grond had te vrezen dat Decoil Ship Management haar betalingsverplichting niet zou nakomen. Deze opschortingsbevoegdheid volgt onder meer uit artikel 10 lid 10 van de algemene voorwaarden:

MSR is gerechtigd, indien hiertoe naar haar oordeel aanleiding bestaat, alle haar opgedragen of met haar overeengekomen werkzaamheden op te schorten c.q. niet uit te voeren zolang door de opdrachtgever niet voldoende zekerheid voor betaling is gesteld.”
Begin januari 2021 was duidelijk dat het werk aan [schip 1] veel meer zou kosten dan oorspronkelijk verwacht, nadat MSR op 5 januari 2021 haar
cost estimatehad opgesteld en aan Decoil Ship Management had verstuurd. Op dat moment bleven al oudere facturen van MSR voor werk aan [schip 2] en [schip 3], andere schepen van de Decoil groep, onbetaald. MSR zag dus aankomen dat Decoil Ship Management haar betalingsverplichting voor het [schip 1] ook niet zou nakomen. Daarom heeft zij op 6 januari 2021 het werk opgeschort. Aldus nog steeds MSR.
4.8.
Decoil c.s. bevestigt dat MSR per e-mail van 6 januari 2021 heeft aangekondigd het werk op te schorten en om een aanbetaling heeft gevraagd. De overeenkomst rechtvaardigt echter geen aanbetaling of deelfactuur en MSR had haar werkzaamheden niet mogen stilleggen, aldus Decoil c.s.
4.9.
De rechtbank oordeelt dat MSR een gerechtvaardigd beroep op opschorting heeft gedaan. Artikel 10 lid 10 van de algemene voorwaarden biedt de mogelijkheid om op te schorten en om zekerheid te verlangen, indien hiertoe naar het oordeel van MSR aanleiding bestaat. Decoil c.s. heeft niet weersproken dat oudere rekeningen met betrekking tot door haar gemanagede schepen openstonden terwijl werd voorzien dat het werk aan het [schip 1] veel meer zou gaan kosten dan gedacht. Of Decoil Ship Management opdrachtgever voor die andere schepen was doet niet ter zake. Het gaat erom dat MSR onder die omstandigheden redelijkerwijs kon vrezen dat zij niet door Decoil Ship Management zou worden betaald voor het werk waaraan zij bezig was en dat MSR dus zekerheid van betaling voor dat werk mocht verlangen voordat zij daarmee verder ging. Niet gesteld of gebleken is dat door Decoil Ship Management vervolgens voldoende zekerheid is aangeboden. Bij die stand van zaken hoefde MSR niet verder te gaan met haar werkzaamheden en was de opschorting vanaf 6 januari 2021 gegrond. MSR is door de opschorting niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.10.
Vast staat dat vervolgens de factuur van 9 januari 2021 is verstuurd en dat op 15 januari 2021 vruchteloos overleg is gevoerd over hoe het verder moest. MSR heeft na het overleg van 15 januari 2021 aan Decoil Ship Management laten weten hoe zij haar werkzaamheden kon voortzetten en voor welke prijs. Decoil c.s. heeft niet betwist dat Decoil Ship Management niet meer op dit aanbod heeft gereageerd. Op enig moment – voor of na dat overleg, daarover bleken partijen het ter zitting niet eens – heeft Decoil Ship Management zonder nadere aankondiging aan MSR het schip van Antwerpen naar Schiedam verhaald. Hoewel partijen na het overleg aanvankelijk dachten – zoals ter zitting is gebleken – dat Decoil Ship Management spoedig na ontvangst van verwachte huurgelden (een bedrag) aan MSR zou betalen en dat partijen overeenstemming zouden bereiken over hoe verder te gaan, is het niet tot overeenstemming of betalen gekomen. Evenmin heeft Decoil Ship Management concreet aan MSR verzocht om haar werkzaamheden voort te zetten of zekerheid aangeboden, of is MSR anderszins bereid gebleken om het werk voort te zetten.
Onder deze omstandigheden mocht MSR uit de houding van Decoil Ship Management redelijkerwijs concluderen dat Decoil Ship Management niet wilde dat MSR (tegen zekerheidsstelling) het werk zou afmaken. MSR mocht deze gang van zaken in combinatie met het onder MSR weghalen van het schip duiden als een opzegging van de overeenkomst van opdracht door Decoil Ship Management (waartoe artikel 7:408 lid 1 BW ook ruimte bood).
Gelet op het einde van de opdracht is voor de verschuldigdheid van het loon niet nodig dat de opdracht niet is voltooid. Artikel 7:411 lid 1 BW brengt namelijk mee dat MSR in dit geval recht heeft op een in redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
De omvang van de vordering
4.11.
MSR vordert in hoofdsom € 204.302,12 inclusief BTW als redelijk loon voor de tot het einde van de opdracht verrichte werkzaamheden, overeenkomstig de factuur van 9 januari 2021.
4.12.
Decoil c.s. betwist op diverse gronden dat dit factuurbedrag een redelijk loon is. Zij wijst erop dat de factuur geen specificatie bevat, althans dat deze niet in het geding is gebracht, betwist in het algemeen dat MSR gerechtigd was dit bedrag te factureren en voert specifiek verweer tegen bepaalde posten
4.13.
Bij het bepalen van het loon moet onder meer rekening worden gehouden met de reeds verrichte werkzaamheden, het voordeel dat Decoil Ship Management daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Dit volgt uit artikel 7:411 BW. Daarnaast is van belang of is gewerkt en gefactureerd conform de gemaakte afspraken.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat het is aan MSR als opdrachtnemer om rekening en verantwoording af te leggen over de door haar verrichte werkzaamheden en hiervan een specificatie over te leggen. Het is ook aan MSR als eiseres om haar vordering afdoende toe te lichten en met stukken te onderbouwen.
4.15.
Een eerste probleem bij het beoordelen van de vordering is dat niet precies duidelijk is waarvoor MSR betaling vordert. Vast staat dat MSR tot op 6 januari 2021 heeft doorgewerkt. Het kostenoverzicht dat bij de factuur van 9 januari 2021 zou zijn gesloten is in de procedure niet overgelegd. De rechtbank kan zich daarop dus niet baseren. Het enige houvast dat de rechtbank op dit punt heeft, is het kostenoverzicht van 5 januari 2021 voor de werkzaamheden verricht tot op 5 januari 2021 om 19.00 uur. Dat overzicht sluit echter op een bedrag dat € 27.625,66 exclusief BTW lager is dan de factuur. Dat verschil moet dus te verklaren zijn uit de werkzaamheden verricht op 5 en 6 januari 2021 die nog niet in het overzicht tot aan 5 januari 2021 om 19.00 uur waren verwerkt. In dat overzicht zijn voor 5 januari 2021 bedragen voor de nachtploeg van 00.00 tot 07.00 uur, voor de dagploeg van 7.00 tot 19.00 uur en voor de 500 bar unit opgenomen. Dat op 5 januari 2021 na 19.00 uur is gewerkt, blijkt niet uit de door MSR als productie 16 overgelegde lijst van activiteiten per dag. Daarin staat immers dat op 5 januari 2021 van 00.00 uur tot 19.00 uur is gewerkt en op 6 januari 2021 van 7.00 tot 19.00 uur, beide dagen met omschrijving dat tank 2 bakboord van de Noordzee is nagelopen terwijl ook aan een ander schip, de Antwerp, is gewerkt. Onder ‘nalopen’ moet blijkens het partijdebat worden verstaan het met de hand en/of de 500 bar unit schoonmaken van de tanks. Hoe laat het werk op 6 januari 2021 is neergelegd is aan de rechtbank niet duidelijk gemaakt. De e-mail van 6 januari 2021 waarmee werd opgeschort is evenmin overgelegd. Uit voormelde lijst is in ieder geval duidelijk dat niet buiten de gewone arbeidstijden is gewerkt die dag en dat is ter zitting ook door beide partijen bevestigd. Dat betekent dat bovenop het kostenoverzicht van 5 januari 2021 niet meer dan € 4.400 voor de dagploeg en € 650,-- voor de 500 bar unit verschuldigd kan zijn.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat MSR loon vordert voor verricht werk, zoals dit is gespecificeerd in het kostenoverzicht van 5 januari 2021 vermeerderd met € 4.400 voor de dagploeg en € 650,-- voor de 500 bar unit ingezet op 6 januari 2021. Voor zover MSR heeft aangeboden nader uit te werken of te bewijzen wat zij heeft gedaan op 5 of 6 januari 2021 is dit aanbod, zeker gelet op het al in kort geding gevoerde debat op dit punt, te laat.
4.16.
Decoil c.s. klaagt erover dat er posten in rekening zijn gebracht die niet op de offerte van 15 december 2020 zijn genoemd. Het gaat dan om: “
Butterworthing of 6 cargo tanks 2,5 hours/per tank (vessels pump defect) ad € 14.250,-” en “
Butterworthing (supply of water for flushing lines [schip 4]) 8 hours ad € 7.600,-”. Decoil c.s. betwisten dat Decoil Ship Management opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden dan wel dat deze noodzakelijk zijn geweest. Decoil Ship Management zegt dat zij nooit op de hoogte is gebracht van een defecte scheepspomp.
4.17.
MSR heeft een vast bedrag voor het butteren geoffreerd, namelijk € 23.750,-- voor het wassen van 10 tanks uitgaande van 2,5 uur per tank, te volgen door het verwijderen van ladingresten en dergelijke. MSR mocht (behoudens bijzondere omstandigheden) alleen dit bedrag factureren voor de eerste wasronde, omdat de offerte op dit punt uitgaat van een vaste prijs.
Uiteindelijk moesten echter 12 in plaats van 10 tanks worden gereinigd en blijkbaar zijn er ook 12 tanks gewassen. Dit is niet in geschil. Voor 12 in plaats van 10 tanks, uitgaande van 2,5 uur per tank, is in het kostenoverzicht van 5 januari 2021 € 28.500,-- gerekend, hetgeen op hetzelfde bedrag per tank neerkomt en door de rechtbank een redelijke prijswijziging wordt geacht. De offerte noch het partijdebat biedt aanleiding te denken dat is afgesproken dat meer of minder zou worden gerekend als er gedurende meer of minder uren zou worden gewassen tijdens de eerste ronde butteren.
Dat betekent dat een redelijk loon daarvoor in beginsel € 28.500,-- exclusief BTW is.
Dat en waarom de vermelding ‘
vessels pump defect’ rechtvaardigt dat € 14.250,-- wordt berekend bovenop de vaste prijs van € 28.500,-- (in het overzicht verbonden aan het wassen op 25 en 26 december 2020) is niet uitgelegd. Onder meer uit productie 16 van MSR komt echter naar voren dat de scheepspomp van de Noordzee op 22 december 2020 kapot ging, en dat is een bijzondere omstandigheid die voor rekening van Decoil komt. Dat vervolgens het schip [schip 4] is ingezet om te pompen, is op zichzelf niet bestreden. Decoil c.s. heeft wel gesteld dat over een en ander met haar niet is gecommuniceerd, maar MSR heeft onbestreden aangevoerd dat de heer [naam] als walkapitein/superintendent van Decoil c.s. overal steeds bij was en over alles dagelijks contact hield terwijl ook de schipper van de Noordzee geregeld aanwezig was, zodat deze tegenslag en de daarvoor gekozen gepaste oplossing hen niet kan zijn ontgaan. De inzet van dit schip leidde volgens het kostenoverzicht van 5 januari 2021 tot kosten van het spoelen van de leidingen daarvan, groot € 7.600,-- exclusief BTW. Die kosten komen voor rekening van Decoil Ship Management.
Voor de eerste wasronde mocht MSR dus rekenen € 28.500,-- plus € 7.600,-- exclusief BTW.
4.18.
Voor het verwijderen van ladingrestanten, sludge en sediment, dan wel het handmatig reinigen met behulp van een heetwatereenheid is in de geaccordeerde offerte een prijs van € 4.400,-- exclusief BTW per 12 manuur bepaald. Dit bedrag komt ook in het kostenoverzicht van 5 januari 2021 terug voor iedere twaalf uur van een dag- of nachtploeg. In dat overzicht komt niet, zoals in de offerte wel stond, een bedrag per kilo verwijderd materiaal of per kubieke meter waswater terug. Deze twee kostensoorten acht de rechtbank daarom voor de factuur niet van belang en zij zal deze ook bij het redelijk loon buiten beschouwing laten.
De stukken wijzen erop dat de in de tanks bitumineuze materialen aanwezig waren. De offerte veronderstelt dat deze niet aanwezig zullen zijn, maar vermeldt niet wat de consequenties zullen zijn als dat anders blijkt. De rechtbank gaat er bij gebrek aan andere aanwijzingen van uit dat in dat geval extra uren aan reinigen/verwijderen moeten worden besteed totdat de tanks schoon zijn. Dat past ook bij het standpunt van MSR en Decoil heeft ook niet weersproken dat gelet op hetgeen in de tanks is aangetroffen meer schoonmaakwerk nodig was. Logisch en redelijk is ook dat over dergelijke tegenvallers voor beide partijen zal worden gecommuniceerd met de opdrachtgever. Dat is in ieder geval op 5 januari 2021 gebeurd. Decoil vindt dat dit eerder had moeten gebeuren en dat de kosten niet zonder eerder overleg zo hadden mogen oplopen. MSR brengt daar tegenin dat de superintendent en de schipper van de Noordzee steeds (respectievelijk vaak) ter plaatse aanwezig waren.
4.19.
Decoil c.s. voert verschillende verweren over de redelijkheid van de uitgevoerde werkzaamheden. Deze overtuigen de rechtbank niet.
Dat op 22 en 23 december 2020 – nadat de scheepspomp was uitgevallen maar voordat het butteren van de Noordzee met een andere pomp was hervat - is getracht om restanten te verwijderen in de reeds gebutterde tank 1 SB, zoals blijkt uit productie 16 van MSR, acht de rechtbank een redelijke beslissing. De klacht van Decoil c.s. hierover treft geen doel.
Aan de klacht dat als eerder de 500 bar unit zou zijn ingezet, eerder met meer effect zou zijn schoongemaakt, gaat de rechtbank ook voorbij. Dat MSR eerst probeerde om conform de overeenkomst met een heetwatereenheid te reinigen maar na enkele dagen, toen deze methode onvoldoende effectief bleek, een 500 bar unit wilde inzetten is te billijken. MSR wist immers tevoren niet wat zij precies zou aantreffen en hoe dat effectief kon worden bestreden. Met de wijsheid van achteraf kan worden bedacht hoe het sneller en kostenefficiënter had gekund, maar dat is geen juiste maatstaf.
Dat na de inzet van de zwaardere unit nog de heetwaterunit is gebruikt en dat daarvoor dubbele kosten zijn berekend, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het kostenoverzicht. Bovendien is niet in geschil dat partijen over het inzetten van de zwaardere eenheid en de daarvoor te rekenen prijs op 30 december 2020 overeenstemming hebben
bereikt. Voor zover Decoil c.s. bedoelt dat er een aftrek op het tarief per 12 manuur had moeten worden toegepast omdat dit tarief de inzet van de lichtere eenheid omvatte, faalt dit standpunt, omdat in de prijsafspraak over de 500 bar unit (een meerprijs van € 650,- per
shift) besloten ligt dat geen aftrek op het manurentarief zou plaatsvinden.
4.20.
Decoil c.s. betwist dat MSR 208 uren aan het verwijderen van restanten heeft besteed. De rechtbank leidt uit het kostenoverzicht van 5 januari 2020 af – zie hierboven onder 2.5 - dat MSR 195 uur (van een ploeg van vier personen) heeft berekend tot 5 januari 2021 om 19.00 uur. In haar spreekaantekeningen komt Decoil c.s. tot 194,5 uur. Dat kleine verschil kan de rechtbank gelet op kostenoverzicht niet plaatsen en zij gaat daaraan voorbij. Daarbovenop komen de 12 uur die maximaal kunnen zijn verschuldigd voor 6 januari 2021 (vgl. hierboven onder 4.15). In totaal ligt dus een vordering voor 207 uur ter beoordeling voor.
4.21.
Decoil wijst er terecht op dat het overzicht van verrichte werkzaamheden dat MSR als deel van productie 16 heeft overgelegd, bij vele
shiftsvermeldt dat niet alleen aan de Noordzee maar ook aan de Antwerp is gewerkt, en dat MSR niet uitlegt waarom de betreffende 12 uur geheel als werk aan de Noordzee worden berekend. Dit verweer is ook ter zitting niet weersproken, terwijl het aan MSR is om duidelijk te maken waarom zij recht heeft op het gefactureerde bedrag. Uitgangspunt is dat werk aan een schip dat buiten de opdracht valt, niet voor rekening van Decoil Ship Management komt. Uiteraard kan het voor MSR kostenefficiënt zijn om haar ploegen verschillende taken te laten combineren. Maar als voor een van die taken (het handmatig reinigen en verwijderen van restanten) op uurbasis wordt afgerekend, moet zij wel inzichtelijk maken hoeveel uur van iedere
shiftfeitelijk aan die taak is besteed. Tijd besteed aan een andere taak waarvoor een vaste prijs is afgesproken of tijd besteed aan een ander schip of voor een andere opdrachtgever mag ze niet op uurbasis aan Decoil Ship Management in rekening brengen. Nu dit kennelijk wel is gedaan, moet worden bepaald hoeveel uren aan het ‘nalopen’ van de Noordzee zijn besteed.
De rechtbank bepaalt deze uren, waar nodig schattenderwijs, als volgt.
4.22.
Productie 16 van MSR geeft in verbinding met het kostenoverzicht het volgende aan:
  • i) Voor de nachtdienst van 22/23 december 2020 rekent MSR 12 uur voor het nalopen van tank 1 SB. Maar er is die
  • ii) Voor de dagdienst van 23 december 2020 heeft MSR 6 uren berekend (van 7.00 tot 13.00 uur). Dat het kostenoverzicht, waarin die uren en kosten worden toegelicht, uitgaat van 12 uur legt de rechtbank naast zich neer. Het was aan MSR om dit verschil uit te leggen en dat heeft zij niet gedaan. Blijkens het overzicht is vanuit de nacht doorgegaan met het butteren van de Antwerp, is doorgegaan met het nalopen van tank 1 SB van de Noordzee en zijn twee tanks van de Antwerp nagelopen. Voor het butteren trekt de rechtbank 3 uur af van de duur van de dienst, zodat 3 uur aan het nalopen van beide schepen worden toegerekend. De rechtbank zal deze gelijkelijk over de tanks verdelen en komt voor deze dienst uit op 1 uur toerekenbaar aan het nalopen van de Noordzee.
  • iii) Tijdens de nachtdienst van 23 op 24 december 2020, tijdens de dagdienst van 24 december 2020 en op 25 en 26 december 2020 zijn geen tanks van de Noordzee nagelopen. Voor deze diensten zijn dus geen uren af te rekenen.
  • iv) Tijdens de dagdienst van 27 december 2020 is alleen aan de Noordzee gewerkt. Twee tanks zijn gebutterd, en er waren problemen met een kapotte slang op de locatie waar werd gewerkt. Dit zal oponthoud hebben gegeven dat niet aan Decoil Ship Management kan worden toegerekend. In lijn met het bovenstaande trekt de rechtbank 5 uur af van de shift van 12 uur (1 uur per tank plus 3 uur voor het oponthoud) zodat 7 uur aan het deels nalopen van tank 1 SB worden toegerekend.
  • v) Voor de dagdienst van 28 december 2020 is vermeld dat eerst de kapotte slang is gerepareerd en vervolgens de Braltarleidingen zijn gespoeld en haar filterbakken zijn gereinigd. Die uren geven geen recht op vergoeding van reinigingskosten. Tank 1 SB is wederom deels nagelopen. Bij gebrek aan een beter aanknopingspunt rekent de rechtbank de helft van de uren, dus 6 uren, toe aan het reinigen van de Noordzee.
  • vi) Ook tijdens de nachtdienst van 28 op 29 december 2020 is de [schip 4] gereinigd. Aan het nalopen van de Noordzee worden bij gebrek aan beter 6 uren toegerekend.
  • vii) Tijdens de dagdienst van 29 december 2020 is alleen de Noordzee nagelopen en zijn de [schip 4], Noordzee en Antwerp verplaatst. Aangezien van butteren van de Noordzee op dat moment geen sprake was acht de rechtbank dit een normaal onderdeel van het werkproces (zoals ook niet ter discussie is), dat op dat moment gericht was op restanten verwijderen. Zij rekent aan het nalopen 12 uur toe.
  • viii) Tijdens de nachtdienst van 29 op 30 december 2020 zijn twee tanks van de Antwerp gebutterd. De rechtbank trekt daarvoor 2 uur af en rekent 10 uur toe aan het nalopen van de Noordzee.
  • ix) Tijdens de dagdienst van 30 december 2020 zijn beide schepen nagelopen en is aan boord van de Noordzee getest met de 500 bar unit. De rechtbank splitst de uren bij gebrek aan beter 50/50 en rekent 6 uur toe aan het nalopen van de Noordzee. De rechtbank gaat ervan uit dat MSR hoogstens een klein deel van de dag met de 500 bar unit heeft gewerkt, omdat van een test sprake was en de rechtbank uit het partijdebat begrijpt dat de afspraak over inzet en prijs van die eenheid pas in de loop van de dag is gemaakt. Voor het berekenen van € 650,-- exclusief BTW voor de inzet van de unit overdag ziet de rechtbank bij gebrek aan uitleg onvoldoende grond.
  • x) Tijdens de nachtdienst van 30 op 31 december 2020 zijn twee tanks van de Antwerp gebutterd. Aan het nalopen van de Noordzee rekent de rechtbank 10 uur toe. De toeslag van € 650,-- acht zij voor de nachtdienst wel terecht.
  • xi) Tijdens de dagdienst van 31 december is 9 uur gewerkt aan het nalopen van zowel de Noordzee als de Antwerp. De rechtbank splitst de uren bij gebrek aan beter in gelijke helften en rekent 4,5 uur toe aan het nalopen van de Noordzee. De toeslag van € 650,-- is terecht.
  • xii) Hetzelfde geldt voor de dagdienst van 2 januari 2021: de rechtbank rekent 4,5 uur toe aan het nalopen van de Noordzee en acht de toeslag van € 650,-- terecht.
  • xiii) Tijdens de nachtdienst van 2 op 3 januari 2021 is alleen de Noordzee nagelopen zodat de rechtbank daaraan 12 uur toerekent en de toeslag van € 650,-- terecht acht.
  • xiv) Tijdens de dagdienst van 3 januari 2021 worden twee tanks van de Antwerp en een tank van de Noordzee nagelopen. Bij gebrek aan beter splitst de rechtbank de 12 uren gelijkelijk over de tanks zodat zij 4 uur aan de Noordzee toerekent. Ook zijn de € 650,-- terecht.
  • xv) Voor de nachtdienst van 3 op 4 januari 2021 geldt hetzelfde. De rechtbank rekent 4 uur toe aan de Noordzee en acht de toeslag van € 650,-- terecht.
  • xvi) Tijdens de dagdienst van 4 januari 2021 is op beide schepen aan een tank gewerkt, zodat de rechtbank aan de Noordzee 6 uur toerekent en de toeslag van € 650,-- terecht acht.
  • xvii) Tijdens de nachtdienst van 4 op 5 januari 2021 is op beide schepen aan twee tanks gewerkt, zodat de rechtbank aan de Noordzee 6 uur toerekent en de toeslag van € 650,-- terecht acht.
  • xviii) Tijdens de dagdienst van 5 januari 2021 is op beide schepen aan een tank gewerkt, zodat de rechtbank aan de Noordzee 6 uur toerekent en de toeslag van € 650,-- terecht acht.
  • xix) Tijdens de dagdienst van 6 januari 2021 is op beide schepen aan twee tanks gewerkt (vgl. 4.15 hierboven), zodat de rechtbank aan de Noordzee 6 uur toerekent en de toeslag van € 650,-- terecht acht.
4.23.
Dat leidt tot een totaal van 115 uren toegerekend aan het nalopen van de Noordzee, tegen het tarief van € 4.400,-- exclusief BTW per 12 uur, zodat daarvoor € 42.166,67 exclusief BTW toewijsbaar is. Voor de toeslag voor de 500 bar unit is € 6.500,-- (10 x € 650,--) exclusief BTW toewijsbaar.
4.24.
Decoil c.s. betwist dat toeslagen voor werkzaamheden buiten normale werkuren voor vergoeding in aanmerking komen. Artikel 15 lid 6 van de algemene voorwaarden biedt grondslag voor een dergelijke toeslag indien werken buiten normale werkuren noodzakelijk is of door de opdrachtgever wordt verzocht. Dat dit noodzakelijk was of is verzocht wordt door Decoil c.s. betwist.
MSR heeft daar tegenin gebracht dat Decoil Ship Management hiertoe wel degelijk mondeling opdracht heeft gegeven en biedt daarvan getuigenbewijs aan. MSR voert aan dat haar steeds is gezegd dat het werk zo spoedig mogelijk af moest, en dat aan Decoil Ship Management in ieder geval bekend was dat in de avonden en weekenden werd gewerkt en dat er nooit is geprotesteerd. Zij wijst er in dit verband op dat er namens Decoil Ship Management altijd een superintendent aanwezig was die toezicht hield en wist wanneer er gewerkt werd.
Artikel 15 lid 6 van de algemene voorwaarden luidt:

Indien werken buiten normale werkuren noodzakelijk is of door de opdrachtgever wordt verzocht, wordt een opslag in overeenstemming met de in de onderneming van geldende tarieven in rekening gebracht.”
MSR stelt niet dat er een objectieve noodzaak bestond om buiten de normale arbeidstijden te werken en een dergelijke noodzaak blijkt ook niet uit de stukken. MSR stelt evenmin wie volgens haar concreet (bevoegdelijk) namens Decoil Ship Management zou hebben verzocht om in de nachten en weekenden en de kerstdagen door te werken. Die concretisering mocht van haar wel worden verwacht, nu dit punt in kort geding ook al aan de orde was geweest en in haar nadeel was beslist. De bewuste bepaling in de algemene voorwaarden vereist dat overwerk door de opdrachtgever wordt verzocht, hetgeen niet hetzelfde is wanneer de opdrachtgever ziet dat de opdrachtnemer overwerkt, daar de voordelen van inziet en niet protesteert. Als MSR algemene mededelingen als ‘het werk moet zo snel mogelijk af’ als een verzoek tot overwerk wilde opvatten, lag het in ieder geval op haar weg om uitdrukkelijk te controleren dat de opdrachtgever ook akkoord ging met het berekenen van de bijpassende toeslagen, die konden oplopen tot ruim € 2.500,-- per etmaal exclusief BTW. Dat zij dit heeft gedaan is niet gesteld en daarmee blijft het overwerk voor haar rekening. Dat MSR waarschijnlijk zelf wel voor overwerk heeft betaald is daarvoor niet van belang.
4.25.
De in de factuur opgenomen kosten voor certificaten van de mariene chemicus, in totaal € 1.650,-- exclusief BTW, zijn niet bestreden en de rechtbank zal deze toewijzen.
4.26.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank het standpunt van MSR verwerpt dat Decoil Ship Management te laat is met klagen over de facturen omdat zij op grond van artikel 7 lid 2 van de algemene voorwaarden binnen acht dagen na ontdekken van enig gebrek in de uitvoering van de werkzaamheden klachten in had moeten dienen. Dit beding luidt:
“Klachten betreffende de door MSR verrichte werkzaamheden dienen terstond doch uiterlijk binnen 8 dagen na ontdekken van enig gebrek in de uitvoering van die werkzaamheden door de opdrachtgever bij MSR te worden ingediend. De bewijslast dat de verrichte werkzaamheden niet beantwoorden aan de overeenkomst rust op de opdrachtgever.
Uit het beding zelf volgt al – en dat is in lijn met de vaste rechtspraak over artikel 6:89 BW – dat de plicht om tijdig te klagen ziet op de (kwaliteit van de) uitvoering van de werkzaamheden, niet op de inhoud van de daarvoor verzonden factuur.
De klachten van Decoil Ship Management over de inrichting en uitvoering van de werkzaamheden zijn hierboven al verworpen, zodat geen onderzoek nodig is naar de tijdigheid van die klachten.
4.27.
Decoil c.s. beroept zich op verrekening met een tegenvordering tot vergoeding van schade. In haar visie heeft Decoil Ship Management schade geleden doordat MSR niet als een goed opdrachtnemer tijdig heeft gewaarschuwd dat de kosten hoog zouden oplopen, onder andere omdat de tanks bitumineus materiaal bleken te bevatten (artikel 7:403 BW). MSR liet pas op 5 januari 2021 weten dat de kosten zouden uitkomen op € 141.219,07 exclusief BTW. Eerdere opdrachten aan andere schepen kostten ongeveer € 20.000,00 tot € 25.000,00. Decoil Ship Management wist dat de opdracht wat zwaarder zou zijn, maar verwachtte maximaal € 80.000,00 aan kosten. Door het late waarschuwen is Decoil Ship Management de mogelijkheid ontnomen om te kiezen voor een alternatieve (goedkopere) methode om bovengemiddeld vervuilde tanks te reinigen.
4.28.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft MSR geen zorgplicht geschonden door Decoil Ship Management niet eerder dan 5 januari 2021 te informeren over de kosten. Zij overweegt daartoe als volgt. Onduidelijk is op welke grond Decoil Ship Management de verwachting had dat de opdracht maximaal € 80.000,00 zou kosten. In de offerte is geen totaalprijs afgesproken. Indien Decoil Ship Management het van belang achtte dat de opdracht niet meer dan € 80.000,00 zou kosten, dan had zij de totaalprijs vooraf met MSR moeten bespreken. Dit heeft zij niet gedaan, terwijl zij kennelijk wel wist dat de opdracht zwaarder zou zijn dan de eerdere opdrachten aan andere schepen. Dat kosten hoger kunnen uitvallen dan oorspronkelijk verwacht is bij een dergelijke opdracht voorstelbaar en wordt pas duidelijk als de werkzaamheden eenmaal zijn begonnen. MSR heeft op 5 januari 2021 alarm geslagen over de hogere kosten. Dat MSR dit deed twee weken na aanvang van de werkzaamheden, toen zij een beeld kreeg wat zij in de ladingtanks aantrof en hoeveel moeite het kostte dit te verwijderen, komt op de rechtbank niet onzorgvuldig over. MSR heeft bovendien snel, namelijk de dag erna op 6 januari 2021, haar werkzaamheden gestaakt. Daarmee heeft zij voorkomen dat de kosten nog verder opliepen.
4.29.
Uit het voorgaande volgt dat MSR recht heeft op een redelijk loon van € 86.416,67 exclusief BTW (€ 28.500,-- + € 7.600,-- + € 42.166,67 + € 6.500,-- + € 1.650,--), gelijk aan € 104.564,17 inclusief BTW. De rechtbank ziet in de grond waarop de overeenkomst is geëindigd noch de mate van voordeel die Decoil Ship Management van de werkzaamheden heeft gehad een reden om het bedrag aan te passen.
Contractuele rente
4.30.
MSR vordert 2% contractuele rente voor iedere periode van 30 dagen vanaf 9 februari 2021 op grond van artikel 10 lid 3 van de algemene voorwaarden. In dit artikel wordt het volgende vermeld:

Indien binnen de in overeenstemming met het vorige lid overeengekomen termijn of bij gebreke hiervan 30 dagen na factuurdatum geen betaling heeft plaatsgevonden, is de opdrachtgever in verzuim en heeft MSR het recht 2% over het factuurbedrag te berekenen voor iedere periode van 30 dagen of gedeelte daarvan dat betaling van het verschuldigde na verloop van de genoemde termijn achterwege is gebleven.
4.31.
Decoil c.s. betwist de verschuldigdheid van de contractuele rente. Zij voert aan dat de factuur terecht is betwist. Daarnaast beroept Decoil c.s. zich op matiging op de grond dat dit rentetarief naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.32.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor matiging van contractuele rente bestaat de mogelijkheid op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, maar daarbij geldt wel het uitgangspunt van terughoudendheid. Er zullen voldoende omstandigheden moeten zijn aangevoerd om te kunnen beoordelen of toepassing van het rentebeding onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Een rente van 2% per 30 dagen is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de ontwikkelingen van de wettelijke handelsrente, geen buitensporig hoog percentage voor een handelsovereenkomst als de onderhavige. Decoil c.s. hebben verder geen omstandigheden aangevoerd. Het beroep op matiging wordt afgewezen.
Nu het gefactureerde bedrag inderdaad voor een deel is afgewezen, zal de rechtbank de contractuele rente toewijzen over het bedrag van € 104.564,17 inclusief BTW. De rechtbank begrijpt het beding aldus dat de rente niet cumuleert maar steeds over het factuurbedrag wordt berekend. Er wordt dus geen rente over rente verschuldigd wat de hoofdsom betreft.
Juridische kosten
4.33.
MSR vordert de werkelijke juridische kosten tot en met 9 februari 2022, begroot op € 16.246,82. Zij grondt dit op artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden, waarin wordt vermeld:
“Wanneer MSR het bij niet-tijdige betaling nodig oordeelt haar vorderingen ter incasso in handen van derden te stellen, komen de hieraan verbonden kosten voor rekening van de opdrachtgever. Ter keuze van MSR kan de opdrachtgever worden belast voor de werkelijke kosten waarvoor MSR zelf wordt belast, dan wel voor een bedrag gelijk aan 15% berekend over de aan MSR verschuldigde hoofdsom vermeerderd met de vertragingsrente met een minimum van EURO. 1.000,--. De enkele inschakeling van een derde door MSR doet de verschuldigdheid van de incassokosten ontstaan.”
4.34.
Decoil c.s. voert aan dat voornoemd artikel onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 sub a BW), aangezien het kan bewerkstelligen dat wordt afgezien van een betwisting van een factuur. Daarmee wordt de toegang tot de rechter beperkt. Het artikel maakt geen onderscheid tussen de situatie waarin MSR wel en waarin zij niet in het gelijk wordt gesteld. Bovendien kan alleen in bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt op de artikelen 237-240 Rv. De afspraak is in onderhavig geval niet uitdrukkelijk overeengekomen. Voor zover Decoil Ship Management wel gehouden kan worden om de daadwerkelijke proceskosten te vergoeden, beroept Decoil c.s. zich op matiging op grond van artikel 242 Rv. Decoil c.s. betwist ook dat de juridische kosten tot het moment van uitbrengen van de dagvaarding € 16.246,82 bedragen.
4.35.
De rechtbank acht het beding niet vernietigbaar als onredelijk bezwarend. Een beding als dit is zeker wanneer het is overeengekomen tussen ondernemingen niet ongebruikelijk of per definitie onredelijk. Dat MSR aan advocaat heeft ingeschakeld en incassomaatregelen heeft genomen staat vast. Het geval dat Decoil de vordering niet heeft betwist doet zich niet voor. Dat geldt ook voor het geval dat MSR niet in het gelijk wordt gesteld. MSR heeft facturen van haar advocaat overgelegd voor een aanzienlijk hoger bedrag dan de € 16.246,82 die zij vordert, zodat in die beperking al - voor zoveel nodig - een correctie besloten ligt voor de omstandigheid dat een deel van MSR’s vordering wordt afgewezen. Voor matiging ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Het gaat hier om incassokosten, niet om proceskosten als bedoeld in de artikelen 237-240 Rv.
Beslagkosten en kosten van het incident
4.36.
Bij eiswijziging heeft MSR nog de beslagkosten en de kosten van het incident gevorderd. MSR mag bij akte haar beslagkosten specificeren, inzichtelijk en waar nodig per beslagdebiteur gegroepeerd, en daarbij verduidelijken in hoeverre deze beslagkosten al via de juridische kostenvordering worden vergoed. In de stukken die zijn overgelegd ter onderbouwing van die vordering zijn immers ook deurwaarderskosten en griffierecht opgevoerd. Decoil c.s. zal op die akte mogen reageren.
4.37.
Voor toewijzing van kosten van het incident bestaat geen aanleiding omdat daarover al in de vonnissen in de incidenten is beslist.
Conclusie
4.38.
Jegens Decoil Ship Management zal de rechtbank te zijner tijd toewijzen:
- € 104.564,17 inclusief BTW vermeerderd met de contractuele rente over dit bedrag voor iedere periode van 30 dagen vanaf 9 februari 2021;
- de overeengekomen juridische kosten, begroot op € 16.246,82;
- de nader te bepalen beslagkosten voor zover strekkend tot inning van de vordering op Decoil Ship Management;
- de nader te bepalen proceskosten.
(B) De vordering tegen Decoil Noordzee
Is Decoil Noordzee contractspartij / mededebiteur?
4.39.
MSR stelt primair dat zij naast Decoil Ship Management ook Decoil Noordzee – als eigenaar van het schip – kan aanspreken tot betaling van de openstaande factuur. Zij stelt enerzijds dat Decoil Ship Management als manager opdracht namens Decoil Noordzee heeft gegeven. Zij betoogt daarnaast dat in de onderlinge verhouding tussen scheepseigenaar en scheepsmanager de eigenaar altijd medeaansprakelijk is onder overeenkomsten die de manager sluit ten behoeve van het onderhoud van het schip, in dit geval het [schip 1]. Op grond van artikel 8:827 BW heeft MSR voor de vordering een voorrecht op het schip, welke Decoil Noordzee tegen zich heeft te laten gelden. Aldus MSR.
4.40.
Decoil c.s. betwist dat Decoil Ship Management de overeenkomst namens Decoil Noordzee heeft gesloten. Er bestaat geen (ongeschreven) regel of wetsartikel die maakt dat een scheepseigenaar altijd medeaansprakelijk is voor overeenkomsten die de manager ten behoeve van het onderhoud van het schip sluit. Artikel 8:827 BW ziet slechts op rechtshandelingen die de eigenaar binden. Van een dergelijke binding is hier geen sprake, want Decoil Ship Management is de overeenkomst in eigen naam aangegaan. Aldus Decoil c.s.
4.41.
De rechtbank ziet niet in waarom Decoil Noordzee partij bij het contract zou zijn. Uit niets blijkt dat Decoil Ship Management namens (uit naam van) Decoil Noordzee heeft gehandeld. De offerte en opdrachtbevestiging, waar MSR naar verwijst, zijn gericht aan Decoil Ship Management en zijn akkoord bevonden door [naam], die volgens zijn handtekening handelde als “
port captain” van Decoil Ship Management. Decoil Ship Management handelde dus in eigen naam en niet (ook) uit naam van Decoil Noordzee. Ook blijkt niet dat MSR er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij (ook) Decoil Noordzee als debiteur kon beschouwen. MSR heeft haar standpunt onvoldoende onderbouwd.
Dat de scheepseigenaar altijd gehouden is tot nakoming van de overeenkomsten die de manager ten behoeve van het schip sluit, volgt niet uit de wet of de rechtspraak en MSR heeft voor die verreikende stelling geen voldoende onderbouwing geboden.
Dat artikel 8:827 BW onder omstandigheden de mogelijkheid biedt om een vordering uit een overeenkomst als de onderhavige op het schip te verhalen, in welk geval de scheepseigenaar als verhaalsdebiteur kan worden beschouwd, betekent nog niet dat op grond van dit artikel een contractuele verbintenis tot betaling op Decoil Noordzee rust. Of MSR voor haar vordering een verhaalsrecht of voorrecht heeft op het [schip 1] kan in deze procedure in het midden blijven.
Moet Decoil Noordzee als lastgever betalen?
4.42.
Subsidiair stelt MSR dat sprake is van lastgeving en dat Decoil Noordzee als lastgever gehouden is tot betaling van de factuur.
Als geen sprake is van vertegenwoordiging, betoogt MSR, dan handelde Decoil Ship Management op last van Decoil Noordzee. Het standpunt van MSR komt erop neer dat Decoil Noordzee (de lastgever) op grond van artikel 7:421 lid 1 BW moet betalen als Decoil Ship Management (de lasthebber) niet betaalt.
Decoil c.s. betwist dat zich lastgeving voordoet. Zij verwijst naar artikel 150 Rv en voert aan dat het aan MSR is om te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen dat sprake is van lastgeving.
MSR doet een beroep op de domeinenleer (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1058) en stelt dat de rechtbank partijen op grond van artikel 22 Rv moet verplichten om hun rechtsverhouding inzichtelijk te maken.
4.43.
De rechtbank overweegt als volgt. De door MSR ingeroepen bepaling luidt:

Indien een lasthebber die in eigen naam een overeenkomst heeft gesloten met een derde, zijn verplichtingen jegens de derde niet nakomt of in staat van faillissement geraakt, kan de derde na schriftelijke mededeling aan de lasthebber en de lastgever zijn rechten uit de overeenkomst tegen de lastgever uitoefenen, voor zover deze op het tijdstip van de mededeling op overeenkomstige wijze jegens de lasthebber gehouden is.
Hierin liggen verschillende elementen besloten waaraan moet zijn voldaan voordat kan worden geconcludeerd dat MSR haar rechten uit de overeenkomst met Decoil Ship Management jegens Decoil Noordzee kan uitoefenen.
4.44.
Het eerste element is dat sprake moet zijn van lastgeving.
Wanneer een scheepsmanager overeenkomsten sluit strekkend tot het onderhouden en in bedrijf houden van het schip van een reder, is niet uitgesloten dat tussen reder en scheepsmanager een verhouding van lastgeving bestaat. Als eiseres die zich op lastgeving beroept, moet MSR de lastgeving stellen en deze bij voldoende gemotiveerde betwisting bewijzen. Het kan echter niet van MSR gevergd worden dat zij een stelling onderbouwt als (nagenoeg) alle daarvoor benodigde feitelijke gegevens zich bevinden in het domein van Decoil c.s. en MSR daar geen toegang toe krijgt. Het lag daarom op de weg van Decoil c.s. om haar betwisting van deze stelling te voorzien van zodanige feitelijke gegevens over de verhouding tussen Decoil Ship Management en Decoil Noordzee dat MSR kon bepalen of inderdaad sprake was althans leek te zijn van lastgeving. Decoil c.s. heeft echter volstaan met een betwisting die neerkomt op ‘Wij hebben onderling geen lastgeving afgesproken, u moet maar bewijzen dat dat anders is, wij vertellen niets over wat wij wel hebben afgesproken’. Door geen gegevens te verstrekken en door na te laten haar betwisting van feitelijkheden te voorzien, heeft Decoil c.s. haar betwisting onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat sprake is van lastgeving.
4.45.
Het tweede element is dat de lasthebber, hier Decoil Ship Management, in eigen naam een overeenkomst heeft gesloten met een derde, hier MSR. Dit geval doet zich voor.
4.46.
Het derde element is dat de lasthebber zijn verplichtingen jegens de derde niet nakomt. Ook dat geval doet zich voor.
4.47.
Het vierde element is dat MST schriftelijk heeft meegedeeld aan lastgever en lasthebber - dus Decoil Noordzee respectievelijk Decoil Ship Management - dat zij de rechten uit de overeenkomst met Decoil Ship Management wil uitoefenen jegens Decoil Noordzee.
Zodanige mededeling ligt besloten in de op 8 februari 2022 inleidende dagvaarding in deze procedure. Aan die voorwaarde is dus ook voldaan.
4.48.
Dit betekent dat MSR de rechten uit die overeenkomst inderdaad mag uitoefenen jegens Decoil Noordzee voor zover deze als lastgever ten tijde van die mededeling jegens Decoil Ship Management gehouden was tot dezelfde nakoming als waartoe Decoil Ship Management gehouden was jegens MSR.
Nu dit in onderhavige procedure nog niet concreet aan de orde is gekomen, mag Decoil c.s. in een akte uitleggen en onderbouwen in hoeverre Decoil Noordzee jegens Decoil Ship Management op 8 februari 2022 gehouden was tot dezelfde nakoming als die waartoe Decoil Ship Management jegens MSR was gehouden. Meer concreet: hoeveel Decoil Noordzee als reder aan Decoil Ship Management nog moest betalen voor het door MSR verrichte werk en in hoeverre dit afweek van hetgeen Decoil Ship Management nog aan MSR moest betalen. MSR mag hierop bij antwoordakte reageren.
4.49.
Voor zover uit de te nemen aktes volgt dat Decoil Noordzee jegens Decoil Ship Management gehouden was tot dezelfde nakoming als die waartoe Decoil Ship Management jegens MSR was gehouden, dan kan de vordering van MSR jegens Decoil Noordzee tot het betreffende bedrag worden toegewezen op deze grond.
Is Decoil Noordzee aansprakelijk vanwege haar verklaring derdenbeslag?
4.50.
MSR stelt verder dat Decoil Noordzee naar aanleiding van het derdenbeslag ten laste van Decoil Ship Management als derde-beslagene een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Decoil Noordzee heeft verklaard dat Decoil Ship Management niets van Decoil Noordzee tegoed heeft. Zij diende zij echter te verklaren of zij een vordering op Decoil Ship Management had, dus of zij iets van Decoil Ship Management tegoed had. Dat heeft zij niet gedaan en dus heeft Decoil Noordzee geen verklaring afgelegd en is zij op grond van artikel 477 lid 1 Rv voor de vordering op Decoil Ship Management medeaansprakelijk.
4.51.
De rechtbank overweegt als volgt. MSR heeft de betreffende verklaring van Decoil Noordzee, gedateerd 14 september 2021, als tweede deel van haar productie 13 in het geding gebracht. Bij vraag 4 staat inderdaad “
Aan de schuldenaar zijn de volgende bedragen verschuldigd: Decoil Noordzee B.V. heeft niets tegoed van Decoil Ship management”. Overigens staat in het eerste deel van die productie, in de verklaring die namens Decoil Bunkering is afgelegd: “
Decoil Noordzee B.V. heeft niets te vorderen op Decoil Ship management B.V.” maar dat lijkt wat de vennootschapsnaam een schrijffout te zijn. Het is op zichzelf juist dat Decoil Noordzee op deze wijze geen volledige/correcte verklaring als vereist door artikel 476 lid 2 aanhef en onder a Rv heeft afgelegd. MSR had om die reden de verklaring derdenbeslag kunnen betwisten of daarvan aanvulling kunnen vorderen (artikel 477a lid 2 Rv). Maar een daartoe strekkende procedure moet op straffe van verval van het recht binnen twee maanden na de datum van de verklaring worden gestart, en de dagvaarding in deze zaak is pas daarna uitgebracht. Hierop stuit de vordering op deze grondslag af.
Is Decoil Noordzee ongerechtvaardigd verrijkt?
4.52.
Verder stelt MSR dat Decoil Noordzee ten opzichte van MSR ongerechtvaardigd is verrijkt nu vast staat dat Decoil Noordzee in ieder geval een schoner schip heeft.
4.53.
Decoil c.s. betwist onder meer dat van verrijking sprake is, aangezien het schip nog altijd niet geschikt is om naar de werf te gaan en uit niets blijkt dat Decoil Noordzee gebaat is bij de verrichte werkzaamheden.
4.54.
Voor de rechtbank ligt niet in de rede dat een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking tegen de reder zonder bijzondere bijkomende feiten – die ontbreken - tot toewijzing van een hoger bedrag kan leiden dan waar MSR’s vorderingen tegen Decoil Noordzee afgeleid van de door MSR met de scheepsmanager gesloten overeenkomst toe leiden. Meer in het bijzonder: als blijkt dat Decoil Noordzee al heeft betaald aan Decoil Ship Management voor het door MSR verrichte werk, is geen sprake van verrijking van Decoil Noordzee. Als Decoil Noordzee nog niet heeft betaald zal de vordering naar verwachting op de van lastgeving afgeleide grondslag kunnen worden toegewezen en is de vordering op de (naar de rechtbank begrijpt lager gerangschikte) grondslag ongerechtvaardigde verrijking verder zonder belang. De vordering op Decoil Noordzee zal op grond van ongerechtvaardigde verrijking niet kunnen slagen. Dat het schip (iets) schoner is geworden (maar nog verre van schoon of zonder meer werk en kosten exploiteerbaar), maakt dat niet anders.
Conclusie
4.55.
Jegens Decoil Noordzee zal de rechtbank te zijner tijd een bedrag toewijzen indien en voor zover de in r.o. 4.48 en 4.49 bedoelde aktewisseling daartoe aanleiding geeft. Voor die aktewisseling zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen.
(C) De vordering tegen Decoil Bunkering
Heeft Decoil Bunkering onrechtmatig gehandeld?
4.56.
MSR stelt dat Decoil c.s. aan verhaalsonttrekking doet en misbruik maakt van identiteitsverschil, dat dit een doorbraak tussen de vennootschappen rechtvaardigt en dat Decoil Bunkering op die grond aansprakelijk is tot betaling van de openstaande factuur en gemaakte kosten. MSR legt hieraan het volgende ten grondslag. Zij heeft naar aanleiding van het derdenbeslag ten laste van Decoil Ship Management dat zij op 3 september 2021 onder Anaco B.V. – een bekende debiteur van Decoil Ship Management – heeft gelegd een verklaring ontvangen waarin, voor zover van belang, het volgende staat vermeld:
“ANACO BV is geen schuldenaar van de beslagene.
Wij delen mee dat tot 8 juli 2021 ANACO facturen ontving van DECOIL SHIP MANAGEMENT BV : alle aldus ontvangen facturen werden voldaan.
Sedert 8 juli 2021 ontvangt ANACO voor de afgenomen diensten facturen van DECOIL BUNKERING BV, [adres], BTW nr. [nummer]. De daarbij thans openstaande facturen bedragen € 97.106,39. Wij achten dit bedrag niet onbeschikbaar gemaakt door het aldus gelegd beslag.”
4.57.
MSR voert aan dat het haar bekend is dat tussen Decoil Ship Management en Anaco B.V. een overeenkomst was gesloten voor dezelfde diensten in die periode. Decoil Bunkering is als vehikel gebruikt om verhaal te ontlopen, aldus MSR.
4.58.
Decoil c.s. betwist dat zij zich schuldig maakt aan verhaalsfrustratie en dat Decoil Bunkering daarom tot betaling kan worden gehouden. De verklaring van Anaco B.V. geeft alleen aan dat Anaco B.V. tot 8 juli 2021 facturen ontving van Decoil Ship Management en nadien van Decoil Bunkering. Er wordt niet gespecificeerd om welke werkzaamheden het gaat, dat deze werkzaamheden voortvloeien uit dezelfde overeenkomst en als dit al het geval is, waarom het onrechtmatig zou zijn dat Decoil Bunkering het contract heeft overgenomen. De omstandigheid dat Decoil Bunkering en Decoil Ship Management tot dezelfde groep vennootschappen behoren en dezelfde bestuurders hebben, zoals door MSR aangevoerd, is volstrekt onvoldoende om tot vereenzelviging te komen, aldus Decoil c.s.
4.59.
De rechtbank ziet, gelet op het Rainbow-arrest (ECLI:NL:HR:2000:AA7480) en de daarop voortbouwende jurisprudentie, geen aanleiding voor vereenzelviging van rechtspersonen, in de zin van het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen Decoil Ship Management enerzijds en Decoil Bunkering anderzijds.
Zij ziet wel aanleiding om te concluderen tot misbruik van het identiteitsverschil tussen deze vennootschappen. Degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over de rechtspersoon en over een andere bij die rechtspersoon betrokken rechtspersoon kan misbruik maken van het verschil van identiteit tussen deze rechtspersonen. Dergelijk misbruik dient volgens de Hoge Raad te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad en verplicht degene die misbruik maakt, alsmede de andere betrokken rechtspersoon, tot vergoeding van de schade die door dat misbruik is ontstaan.
4.60.
Decoil Ship Management en Decoil Bunkering behoren tot dezelfde groep en zijn in zoverre bij elkaar betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over Decoil Ship Management en Decoil Bunkering. Dit blijkt ook uit de overgelegde Kamer van Koophandel stukken (zie onder 2.2).
Kort nadat Decoil Ship Management op 15 juni 2021 in kort geding is veroordeeld om opgave te doen van haar debiteuren, is - blijkens de niet als onjuist bestreden verklaring van Anaco B.V. - op 8 juli 2021 Decoil Bunkering in plaats van Decoil Ship Management aan Anaco gaan factureren. Dit roept vragen op. Uit de verklaring van Anaco kan worden opgemaakt dat het om dezelfde “afgenomen diensten” gaat, en Decoil c.s. heeft geen reden gegeven waarom voor dezelfde diensten plots een andere groepsvennootschap is gaan factureren. Decoil c.s. oppert als mogelijkheid dat er een contractsoverneming heeft plaatsgevonden, maar stelt niet concreet dat dit zo is en biedt daarvoor ook geen reden of onderbouwing. De rechtbank gaat er daarom van uit dat geen contractsoverneming heeft plaatsgehad. Bij gebreke van een contractsoverneming en een goede grond daarvoor valt niet in te zien waarom Decoil Bunkering plotseling is gaan factureren voor diensten die van Decoil Ship Management worden afgenomen. Dat wekt de schijn dat het overhevelen van de facturering is ingegeven door de wens om geen vorderingen van Decoil Ship Management bloot te stellen aan het risico van beslaglegging. Dat maakt aannemelijk dat het hier gaat om verhaalsonttrekking, met het oogmerk om MSR als crediteur te benadelen.
Nu niet van MSR kan worden gevergd dat zij de gestelde en aannemelijk gemaakte verhaalsonttrekking met feitelijke gegevens onderbouwt die zich bevinden in het domein van Decoil c.s. waartoe zij geen toegang heeft, lag op de weg van Decoil c.s. om aan haar betwisting voldoende feitelijk te motiveren en onderbouwen. Door dat na te laten heeft Decoil c.s. de stelling van MSR dat Decoil Bunkering als vehikel is gebruikt om verhaal te ontlopen, onvoldoende gemotiveerd betwist.
Dit betekent dat Decoil Bunkering, als vennootschap die zich hiervoor leende, alsook [gedaagde] als degene met de zeggenschap over beide vennootschappen, zich onrechtmatig jegens MSR hebben gedragen. Een dergelijke op benadeling van MSR gerichte handelwijze is immers onrechtmatig en betekent dat Decoil Bunkering mede verplicht is tot vergoeding van de schade die door het misbruik is ontstaan.
4.61.
Dit betekent niet dat de omvang van deze schade zonder meer gelijk is aan het bedrag van de vordering van MSR waarvan verhaal werd verijdeld.
Decoil Bunkering is aansprakelijk voor hetgeen bij Anaco B.V. ten laste van Decoil Ship Management zou zijn beslagen als het misbruik/de verhaalsonttrekking niet zou hebben plaatsgevonden. Volgens de verklaring van Anaco B.V. betrof het jegens Decoil Bunkering openstaande bedrag op 3 september 2021 € 97.106,39. Van dat bedrag gaat de rechtbank dus uit als schade. De rechtbank ziet in de stukken geen aanleiding om te denken dat over dit bedrag aan het Belgische Anaco B.V. BTW is berekend.
De rechtbank acht de vordering tegen Decoil Bunkering toewijsbaar tot het bedrag van € 97.106,39, vermeerderd met de door MSR gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 september 2021.
Heeft Decoil geen (juiste) verklaring derdenbeslag afgelegd?
4.62.
MSR stelt nog dat Decoil Bunkering geen (juiste) verklaring derdenbeslag heeft afgelegd naar aanleiding van het onder haar gelegde derdenbeslag doordat Decoil Bunkering heeft verklaard dat (niet zij maar) Decoil Noordzee niets te vorderen heeft van Decoil Ship Management. MSR houdt Decoil Bunkering daarvoor aansprakelijk.
4.63.
Zoals hiervoor in r.o. 4.51 is overwogen, lijkt de vennootschapsnaam in de verklaring een schrijffout te zijn. MSR had de verklaring derdenbeslag desgewenst kunnen betwisten of daarvan aanvulling kunnen vorderen (artikel 477a lid 2 Rv) binnen twee maanden na de datum van de verklaring, maar de dagvaarding in deze zaak is pas daarna uitgebracht. Hierop stuit de vordering op deze grondslag af.
Conclusie
4.64.
Jegens Decoil Bunkering zal de rechtbank te zijner tijd toewijzen het bedrag van € 97.106,39, vermeerderd met de door MSR gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 september 2021 tot de dag der algehele voldoening.
(D) De vordering tegen [gedaagde]
Aansprakelijkheid wegens in privé gedane toezeggingen?
4.65.
MSR stelt dat [gedaagde] heeft beloofd dat hij persoonlijk garant of borg zou staan voor de betalingsverplichting van Decoil Ship Management. Dit baseert MSR op toezeggingen van [gedaagde] die hij onder meer tijdens een overleg op 1 juli 2021 heeft gedaan. MSR biedt hiervan getuigenbewijs aan. Ook volgen de toezeggingen uit Whatsapp berichten en emails tussen [gedaagde] en de directeur van MSR. In een Whatsapp bericht van [gedaagde] van 19 augustus 2021 is vermeld:
“Jazeker. Morgen komt er wat binnen eindelijk maandag krijg je vast 50k”
MSR verwijst ter onderbouwing van haar stellingen ook naar e-mailverkeer tussen MSR en [gedaagde]. In een email van MSR van 31 juli 2021 staat onder meer vermeld dat [gedaagde] betalingen in privé zou lenen aan zijn bedrijf:
“Tevens hebben we afspraken gemaakt omtrent de betalingen die jij prive zou gaan lenen aan jou bedrijf. Tot op heden niets vernomen over de mogelijke betalingen.”
4.66.
Decoil c.s. betwist dat [gedaagde] zich in privé borg of garant zou hebben gesteld voor betalingen. Dat wat partijen volgens MSR ‘hadden afgesproken’ was enkel om verder te onderhandelen en om te brainstormen over hoe Decoil Ship Management kon verzekeren dat zij in staat zou zijn om de vordering te voldoen. De onderhandelingen hebben echter niet tot afspraken geleid. Bovendien ontbreekt een schriftelijke borgtocht. Het bericht van [gedaagde] over een betaling van € 50.000,00 is niet namens hemzelf in privé gedaan.
4.67.
De rechtbank oordeelt dat uit de door MSR overgelegde Whatsapp berichten niet volgt dat [gedaagde] persoonlijk borg of garant zou staan voor betaling. [gedaagde] schrijft dat MSR € 50.000,00 zou ontvangen, maar niet dat hij dit uit zijn privévermogen zou betalen. Bovendien gaat het Whatsapp contact niet alleen over de opdracht aan het [schip 1], maar ook over betaling van de eerdere opdrachten. Daarom kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] de vordering in zijn geheel als door hemzelf te betalen schuld heeft erkend, zoals MSR stelt. Het ingeroepen e-mailbericht leidt tot dezelfde conclusie. Als [gedaagde] al heeft gezegd dat hij aan (zo de rechtbank begrijpt) Decoil Ship Management een bedrag zou lenen, betekent dit niet dat [gedaagde] daarmee borg stond voor de schuld aan MSR. Nu de mededelingen per Whatsapp en e-mail er niet op wijzen dat [gedaagde] een harde toezegging in privé heeft gedaan, lag het op de weg van MSR, na de gemotiveerde betwisting door Decoil c.s., om haar stelling dat een dergelijke toezegging wel in een eerder overleg op 1 juli 2021 is gedaan, nader uit te werken en deze gemotiveerd te handhaven. Nu dit niet is gebeurd en de latere communicatie ook niet wijst op een harde toezegging, wordt niet aan bewijslevering toegekomen.
Aansprakelijkheid als bestuurder?
4.68.
MSR stelt verder dat [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden als bestuurder van Decoil Ship Management. MSR legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] (namens Decoil Shop Management) opdracht heeft gegeven aan MSR en betalingstoezeggingen heeft gedaan terwijl hij wist dat de vennootschap deze niet zou kunnen nakomen. Ter zitting heeft MSR aangevoerd dat Decoil c.s. reeds verwikkeld was in een (uiteindelijk door haar verloren) juridische procedure met de tijdbevrachter van de Noordzee, VMF, over de beëindiging van de bevrachtingsovereenkomst door VMF in december 2019. Decoil c.s. heeft de opdracht aan MSR dus gegeven in een zeer onzekere periode waarin geen er tijdbevrachting was en verschillende procedures liepen. [gedaagde] wist dus bij het aangaan van de overeenkomst met MSR dat Decoil Ship Management betalingsverplichtingen uit hoofde van die overeenkomst niet zou kunnen nakomen. Tot slot heeft [gedaagde] bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou nakomen, en daarmee MSR zou benadelen. Dit volgt uit het via Decoil Bunkering maken van misbruik van identiteitsverschil in verband met Anaco B.V.
4.69.
Decoil c.s. betwist dat [gedaagde] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is. Voor zover [gedaagde] namens de vennootschap betalingstoezeggingen heeft gedaan, is hij daarmee geen nieuwe verplichting aangegaan. De betalingsverplichting rustte immers al op Decoil Ship Management. Onjuist is dat Decoil c.s. vanwege de onzekerheid over de tijdbevrachting en de juridische procedures bij het aangaan van de overeenkomst met MSR al wist dat Decoil Ship Management deze niet zou kunnen nakomen. Dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Decoil Ship Management haar verplichtingen jegens MSR niet meer zou kunnen nakomen betwist Decoil c.s. ook. De enkele stelling dat Decoil Bunkering ging factureren aan een partij waar Decoil Ship Management voorheen aan factureerde is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van betalingsonwil, aldus Decoil c.s.
4.70.
De rechtbank heeft in r.o. 4.60 al uitgelegd dat en waarom [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens MSR vanwege verhaalsonttrekking door middel van misbruik van het identiteitsverschil tussen Decoil Ship Management en Decoil Bunkering.
Zoals in r.o. 4.61 overwogen, beloopt de daaruit voortvloeiende schade € 97.106,39. Hierover is ook wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toewijsbaar vanaf 3 september 2021.
4.71.
Om verdergaand persoonlijk aansprakelijk te zijn moet [gedaagde] als bestuurder van Decoil Ship Management persoonlijk een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Dit is afhankelijk van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Het is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst met MSR wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Decoil Ship Management de overeenkomst niet zou kunnen nakomen. Dat de procedure tegen VMF liep is daarvoor niet voldoende. Decoil c.s. heeft de beëindiging van de tijdbevrachtingovereenkomst aangevochten en schatte haar kansen daarbij kennelijk voldoende positief in om de te maken kosten te rechtvaardigen. VMF is in die procedure in eerste instantie op 9 maart 2022, dus nadat Decoil c.s. de overeenkomst met MSR was aangegaan, wat de opzegging betreft bij tussenvonnis voorlopig in het gelijk gesteld. Zelfs als de financiële situatie van de vennootschap ten tijde van de opdracht niet rooskleurig was, is dat niet genoeg om aan te nemen dat het onrechtmatig was dat [gedaagde] als bestuurder onder deze omstandigheden de bedrijfsactiviteiten voortzette. Voor het kunnen exploiteren van het schip moesten de tanks worden gereinigd. Dit verwijt faalt omdat er onvoldoende feitelijke grondslag voor bestaat.
4.72.
Hetgeen verder ter ondersteuning van de gestelde persoonlijk aansprakelijkheid van [gedaagde] is aangevoerd, is al afgedekt met het oordeel over de kwestie Anaco en voor het overige onvoldoende om tot een persoonlijk ernstig verwijt te kunnen concluderen.
Conclusie
4.73.
Jegens [gedaagde] zal de rechtbank te zijner tijd € 97.106,39 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 september 2021 tot de dag der algehele voldoening.
(E) Conclusie
4.74.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Decoil Ship Management jegens MSR aansprakelijk is voor een bedrag van € 104.564,17 (inclusief BTW), vermeerderd met de contractuele rente van 2% voor iedere periode van 30 dagen vanaf 9 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.75.
In r.o. 4.48 is aan Decoil c.s. de mogelijkheid gegeven tot het nemen van een akte om uit te leggen in hoeverre Decoil Noordzee jegens Decoil Ship Management op 8 februari 2022 gehouden was tot dezelfde nakoming als die waartoe Decoil Ship Management jegens MSR is gehouden. MSR mag hier nog bij antwoordakte op reageren.
4.76.
Decoil Bunkering en [gedaagde] zijn hoofdelijk aansprakelijk jegens MSR tot een bedrag van € 97.106,39, vermeerderd met de door MSR gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 3 september 2021 tot de dag der algehele voldoening.
4.77.
Iedere verdere beslissing, ook die omtrent de proceskosten, wordt tot na de in r.o. 4.48 (en 4.75) genoemde aktewisseling aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol van
15 mei 2024zal komen voor het nemen van een akte door Decoil c.s., vier weken waarna MSR een antwoordakte mag nemen, zoals bedoeld in r.o. 4.48,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024. (3597/1885)