ECLI:NL:RBROT:2024:3746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10-246229-20 / 99-000836-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 maart 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1993, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 58 maanden door het Canterbury Crown Court in Groot-Brittannië. Hij was op 9 juni 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een proeftijd van 589 dagen, waaraan voorwaarden waren verbonden. Op 2 januari 2024 diende het openbaar ministerie een vordering in tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Tijdens de zitting op 25 januari 2024 bleek dat de oproeping nietig was, en de inhoudelijke behandeling vond plaats op 29 maart 2024. De officier van justitie, mr. M. Boekhoud, heeft de vordering gehandhaafd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.C. van t Hek, verzocht om afwijzing van de vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, maar heeft in zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding gezien om de vordering tot herroeping af te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde inmiddels een stabiel leven heeft opgebouwd, met een huis, werk en zorg voor zijn minderjarige zoon. Herroeping zou zijn vooruitgang in gevaar brengen, wat de rechtbank als onwenselijk beschouwde. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf
VI-zaaknummer: 99-000836-37
Parketnummer: 10-246229-20
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[veroordeelde]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. A.C. van t Hek, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van het Canterbury Crown Court in Groot-Brittannië
van 11 november 2019 (kenmerk 19/1965/12l342N) is de veroordeelde een gevangenisstraf
van 58 maanden opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging via de Wet wederzijdse erkenning
en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties door Nederland is overgenomen.
De veroordeelde is op 9 juni 2021 in Nederland voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een
strafrestant van 589 dagen en een VI-proeftijd van 589 dagen. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn voorwaarden verbonden.
Bij uitspraak door de rechtbank Rotterdam op 17 januari 2023 is de proeftijd verlengd met 365 dagen.

Vordering

Op 2 januari 2024 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 180 dagen, wegens het niet naleven van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde verbonden voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het advies van Reclassering Nederland van 19 december 2023 (hierna ook: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Op de terechtzitting van 25 januari 2024 is gebleken dat de oproeping nietig was en heeft er geen inhoudelijke behandeling van de vordering plaatsgevonden.
Het onderzoek van de zaak heeft vervolgens plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 29 maart 2024.
De officier van justitie mr. M. Boekhoud en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman zijn gehoord.
Voorts is de deskundige [persoon A] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De Waag heeft de behandeling door de ongemotiveerde houding van de veroordeelde voortijdig afgebroken. Ook is de veroordeelde meerdere malen niet verschenen op zijn meldplichtafspraken. De veroordeelde lijkt zijn leven nu beter op de rit te hebben. Normaliter zou in overweging gegeven kunnen worden om de proeftijd te verlengen, maar in dit geval is de proeftijd per 19 januari 2024 reeds geëindigd. Duidelijk is dat de voorwaarden niet zijn nageleefd. De hoofdregel is dan, dat de vordering moet worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft namens de veroordeelde verzocht de vordering af te wijzen. Het gaat goed met de veroordeelde en hij heeft zijn leven steeds meer op de rit op meerdere leefgebieden. De veroordeelde is inmiddels drie jaar op vrije voeten, hij heeft een huis, werk en zorgt voor zijn zoontje samen met zijn ex-partner. Ook is hij uit de schuldsanering. Hoewel de verdediging niet blind is voor wat er in de tussentijd is gebeurd, voelt het voor de veroordeelde als een schop na als hij nu terug moet naar de gevangenis. Tegen het einde van de proeftijd heeft de veroordeelde andere keuzes gemaakt en praten over zijn gevoelens en over zijn vader die ernstig ziek is, vindt hij moeilijk. De proeftijd is inmiddels verstreken en er lijkt wederzijds niet veel begrip of warmte te zijn tussen de reclassering en de veroordeelde. De vraag is welk doel de herroeping van de VI in zijn geval nog dient.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt in dat de veroordeelde slecht bereikbaar was en niet reageerde op de telefonische contacten, berichten en correspondentie van de reclassering. De reclassering is van mening dat de veroordeelde de voorwaarden heeft overtreden. Zij zien geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking. Ook niet na een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarom wordt geadviseerd het reclasseringstoezicht (voortijdig) negatief te beëindigen.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat alles wat in het recente rapport staat, nog actueel is. Zij vult aan dat de veroordeelde, een vriendelijke man die fijn is in de omgang, ook de mogelijkheid heeft gehad om meldplichtafspraken via videobellen na te komen. Dat is ook niet gelukt. Hij heeft een druk leven en heeft moeite met het nakomen van de voorwaarden. Daardoor is er weinig vertrouwen dat de veroordeelde in de toekomst wel de voorwaarden zal naleven. De veroordeelde heeft lang toezicht gehad en de reclassering heeft veel geduld met hem gehad en geprobeerd hem niet te overvragen.
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat de veroordeelde – hoewel het einde van de proeftijd naderde – zich niet aan de voorwaarden voor VI heeft gehouden. De verplichte behandeling van de veroordeelde bij De Waag is afgebroken wegens de ongemotiveerde houding van de veroordeelde. Ook heeft de veroordeelde zich meermalen niet gehouden aan zijn meldplichtafspraken. De vordering is daarom in beginsel voor toewijzing vatbaar. In de persoonlijke omstandigheden en belangen van de veroordeelde ziet de rechtbank echter aanleiding om de vordering toch niet toe te wijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het inmiddels de goede kant op lijkt te gaan met het leven van de veroordeelde. De veroordeelde heeft een huis en een baan met een vast inkomen en draagt mede de zorg voor zijn minderjarige zoon. Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en dus het terugsturen van de veroordeelde naar de gevangenis zal dit alles op het spel zetten. Hoewel dat eerst en vooral aan de veroordeelde zelf te wijten zou zijn geweest, wordt dit door de rechtbank als zeer onwenselijk gezien. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.

BeslissingDe rechtbank:

wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Deze beslissing is genomen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en J.J. Willemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2024.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.