ECLI:NL:RBROT:2024:3720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10-333985-23 / TUL VV: 10-307699-21 en 10-327354-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling met gevangenisstraf en vorderingen tot tenuitvoerlegging

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 18 mei 1987, die beschuldigd werd van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 december 2023 in Rotterdam zijn zus heeft mishandeld door haar meermalen met een vuist in het gezicht te slaan en aan haar haren te trekken. De officier van justitie, mr. E. Ivankovic-Verhoeven, eiste bewezenverklaring van het feit en een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster, ondersteund door getuigen, overtuigend was en dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich moest verdedigen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 60 dagen op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte baat had bij voortzetting van zijn klinische behandeling. De proeftijd van een eerdere voorwaardelijke ISD-maatregel werd met één jaar verlengd, zodat de verdachte langdurige hulp en begeleiding kon blijven ontvangen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-333985-23
Parketnummers vordering TUL VV: 10-307699-21 en 10-327354-22
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op 18 mei 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
verblijvende in de [naam kliniek] te [plaats] ,
raadsman mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ivankovic-Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit (mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen met aftrek van voorarrest;
  • verlenging van de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, in de zaken met parketnummers 10-307699-21 en 10-327354-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte handelde uit noodweer. Hij heeft aangeefster, zijn zus, van zich weggeduwd omdat zij hem in eerste instantie heeft beetgehouden. De rode streep op het gezicht van aangeefster past voorts niet bij meerdere keren met de vuist in het gezicht van aangeefster slaan.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn verklaard door aangeefster. Haar verklaring, dat zij door de verdachte meermalen met een vuistslag in haar gezicht is geslagen en aan haar haren is getrokken, wordt ondersteund door wat hun moeder aan de ter plaatse gekomen verbalisanten duidelijk heeft gemaakt en door hetgeen de verdachte bij de politie in zijn verhoor heeft verklaard. Daarnaast is er door de verbalisanten aan beide kanten van het gezicht letsel bij aangeefster gezien dat past binnen het relaas van aangeefster.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. De verklaring van de verdachte, dat hij eerst door aangeefster is beetgehouden en zich moest verdedigen, wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier en is zodoende niet aannemelijk geworden.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 15 december 2023, te Rotterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen, met een vuisten in het gezicht van die [slachtoffer] te duwen en te slaan en
- eenmaal aan de haren van die [slachtoffer] te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zus door haar in het gezicht te slaan en aan haar haren te trekken. Het feit speelde zich af in de woning van hun ouders die daar aanwezig waren, samen met de beide kinderen van het slachtoffer. Door zo te handelen heeft de verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht en daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Ook heeft de verdachte met zijn handelen gevoelens van onveiligheid teweeggebracht in een omgeving waar het slachtoffer en haar ouders en beide kinderen zich veilig moeten kunnen voelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 maart 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte staat onder reclasseringstoezicht in het kader van parketnummer 10-327354-22 waar hij een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Hij is op
25 september 2023 geplaatst in een kliniek van Fivoor (Afdeling Forensische Zorg) in het kader van zijn bijzondere voorwaarde voor een langdurige klinische behandeling. Het doel van de opname was het verrichten van diagnostiek en behandeling van de verslavingsproblematiek. Het klinische traject is op 30 oktober 2023 beëindigd vanwege terugval in middelengebruik en onvoldoende bereidheid bij de verdachte tot het aangaan van een behandeling. De verdachte heeft daarna nog een kans gekregen en is per 5 maart 2024 in de Forensische Verslavingskliniek Piet Roorda geplaatst. Hoewel de verdachte nog maar sinds kort in deze kliniek is opgenomen, is de eerste indruk van zijn houding en zijn inzet goed te noemen.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij acht het niet noodzakelijk om aanvullende voorwaarden te adviseren, behalve dan de al geldende voorwaarden in het kader van de huidige voorwaardelijke ISD. Gezien de problemen op alle leefgebieden en daardoor de hoge risico’s op recidive, het ontbreken van diagnostiek en het feit dat de verdachte momenteel klinisch opgenomen is in de Piet Roordakliniek, acht de reclassering het noodzakelijk dat het huidige plan van aanpak wordt voortgezet.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de behandeling in de huidige kliniek goed verloopt en dat hij deze graag wil voortzetten. Het is er rustiger en hij komt niet in de verleiding om middelen te gebruiken omdat er minder drugs en alcohol de kliniek binnenkomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De ernst van het feit rechtvaardigt het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook is daarbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank ziet – met de officier van justitie – het belang van een korte gevangenisstraf die niet langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten, zodat het huidige traject in de Piet Roordakliniek niet wordt doorkruist. Daarin wordt het advies van de reclassering gevolgd. De klinische behandeling lijkt de verdachte goed te doen en hij heeft aangegeven door te willen gaan met deze behandeling. Omdat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, kan hij zijn huidige klinische behandeling binnen het kader van de voorwaardelijke ISD-maatregel voortzetten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging (10-307699-21 en 10-327354-22)

8.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
10-307699-21
Bij vonnis van 20 januari 2022 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 maart 2023 en loopt tot
29 december 2025.
10-327354-22
Bij vonnis van 20 april 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van meerdere (gekwalificeerde) diefstallen veroordeeld voor zover van belang tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 mei 2023 en loopt tot 3 februari 2026.
8.2.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van de vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf en maatregel worden gelast. De rechtbank is echter – met de officier van justitie – van oordeel dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat de verdachte en de samenleving gebaat zijn bij voortzetting van de klinische behandeling van de verdachte en niet bij detentie. De officier van justitie heeft verzocht om de proeftijden in beide parketnummers te verlengen.
Ten aanzien van parketnummer 10-327354-22verlengt de rechtbank de proeftijd met één jaar. De verdachte kan op die manier langdurig hulp en begeleiding krijgen in het kader van de voorwaardelijke ISD-maatregel.
Ten aanzien van parketnummer 10-307699-21ziet de rechtbank, gelet op het feit dat de proeftijd van voormeld parketnummer met één jaar wordt verlengd, geen meerwaarde om ook deze proeftijd te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 januari 2022 (
parketnummer 10-307699-21) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 20 april 2023 (parketnummer 10-327354-22) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en J.J. Willemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 29 maart 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 15 december 2023, te Rotterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met (een) (gebalde) vuist(en) in het gezicht van die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) aan de haren van die [slachtoffer] te trekken.