ECLI:NL:RBROT:2024:3617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
10674795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de rechtsgeldigheid van een koopovereenkomst en de afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, na de aankoop van een boot voor € 9.000,- van gedaagden, de overeenkomst vernietigd en ontbonden. Eiser was ontevreden over de staat van de boot en eiste terugbetaling van de koopsom, alsook schadevergoeding. Gedaagden betwistten de eisen en stelden dat er geen reden was voor vernietiging of ontbinding. De kantonrechter heeft de eisen van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van bedrog of dwaling, omdat eiser bij de aankoop op de hoogte was van de staat van de boot en de informatie die gedaagden hadden verstrekt. De kantonrechter concludeerde dat de tekortkomingen niet van voldoende gewicht waren om de overeenkomst te ontbinden. Eiser had ook geen ingebrekestelling gedaan, waardoor gedaagden niet in verzuim verkeerden. De vorderingen van eiser, inclusief schadevergoeding en kosten, werden afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van gedaagden werden begroot op € 947,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10674795 CV EXPL 23-23586
datum uitspraak: 19 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P. Komen,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagden,
gemachtigde: mr. B.J.J. Lokate.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 16 augustus 2023, met bijlagen;
  • de akte van [eiser] van 6 oktober 2023, met een eisvermeerdering, met een bijlage;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [eiser] van 1 maart 2024, met een bijlage;
  • de mail van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 5 maart 2024, met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van [eiser].
1.2.
Op 14 maart 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser] heeft voor € 9.000,- een boot gekocht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Hij is niet tevreden over zijn aankoop. Hij heeft daarom in een brief gemeld dat hij de overeenkomst vernietigt en ontbindt. Hij eist in deze procedure dat de kantonrechter voor recht verklaard dat hij dit heeft gedaan en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om de koopsom van € 9.000,- terug te betalen, met rente. Als de kantonrechter vindt dat de overeenkomst niet is vernietigd of ontbonden, eist [eiser] een schadevergoeding van € 4.800,-. Hij eist verder in elk geval een schadevergoeding voor de kosten van de ingeschakelde deskundige, de buitengerechtelijke kosten, de kosten van het liggeld en de verzekeringskosten.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de eisen. Zij vinden dat er geen reden is voor vernietiging of ontbinding van de overeenkomst en ook niet voor een schadevergoeding. Zij vinden daarom dat alle eisen van [eiser] moeten worden afgewezen.
2.3.
De rechter wijst de eisen van [eiser] af. In dit vonnis legt hij dat uit.
Wat is er gebeurd?
2.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hun ‘Stombeautje’ op marktplaats.nl gezet. [eiser] is bij de boot komen kijken. In eerste instantie heeft hij na die bezichtiging gemeld dat de boot technisch interessant is, maar zijn hart niet heeft gestolen. Later toen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de vraagprijs hebben verlaagd, heeft hij alsnog besloten de boot te kopen. Voorafgaand aan de koop heeft hij nog wat vragen gesteld, die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben beantwoord. Uiteindelijk heeft de verkoop op 23 december 2022 plaatsgevonden.
2.5.
Op 19 januari 2023 heeft [eiser] vervolgens gemeld dat de boot korter is dan hij dacht en dat de motor niet goed start. Op 3 februari 2023 heeft hij een brief gestuurd waarin hij de koopovereenkomst vernietigt en ontbindt. Hij heeft daar in die brief de volgende redenen voor gegeven:
  • De motor start niet goed;
  • De watertank blijkt niet vernieuwd;
  • De dieseltank blijkt vuil en roestig;
  • Het toilet blijkt niet vervangen;
  • De stahoogte van de boot blijkt lager dan geadverteerd;
  • De breedte en lengte van de boot blijken korter dan geadverteerd.
De overeenkomst is niet rechtsgeldig vernietigd op grond van bedrog
2.6.
[eiser] heeft primair gesteld dat hij de koopovereenkomst heeft vernietigd omdat die door bedrog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot stand is gekomen. Dit betoog slaagt niet. Er is alleen sprake van bedrog als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opzettelijk onjuiste informatie hebben gegeven of juist hebben achtergehouden (artikel 3:44 lid 3 BW). [eiser] heeft gesteld dat er van zulke opzet sprake was. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit betwist. Zij hebben aangevoerd dat ze [eiser] met oprechte intenties informatie hebben gegeven. Vervolgens heeft [eiser] niet verder onderbouwd waaruit de opzet blijkt.
De overeenkomst is niet rechtsgeldig vernietigd op grond van dwaling
2.7.
[eiser] heeft verder gesteld dat hij de koopovereenkomst heeft vernietigd omdat hij heeft gedwaald over de in 2.5 genoemde punten (artikel 6:228 BW). Ook dit betoog slaagt niet. De kantonrechter licht dat hierna toe per reden die [eiser] heeft genoemd.
De motor start niet goed
2.8.
[eiser] stelt dat de motor moeizaam start. Op dit punt is geen sprake van dwaling. Toen [eiser] de boot bezichtigde startte hij namelijk ook pas bij de tweede startpoging. [eiser] wist bij de koop dus al dat de motor niet in alle gevallen direct aansloeg. Er kan dan ook niet worden gezegd dat [eiser] in dit opzicht een verkeerde voorstelling van zaken heeft gehad. Wat er precies mis is met de motor kan daarom in het midden blijven.
De boot is smaller
2.9.
In de advertentie staat dat de boot ongeveer 3 meter breed is. Voor het eerst tijdens de zitting heeft [eiser] aangevoerd dat de boot 2,9 meter breed is. De kantonrechter oordeelt dat dit valt onder ‘ongeveer 3 meter’. In dat opzicht is er ook geen sprake van een onjuiste voorstelling van zaken.
De stahoogte is minder
2.10.
In de advertentie staat ‘stahoogte stuurhut ongeveer 1.80/ kajuit 1.90’. De kajuit blijkt 1,82 meter hoog te zijn. De kantonrechter oordeelt dat ook in dit opzicht geen sprake kan zijn van dwaling. [eiser] wist namelijk dat de hoogte van de kajuit niet precies 1,9 meter was en heeft zelf in die kajuit gestaan. Er kan dan ook niet worden gezegd dat hij een onjuiste voorstelling van zaken over de hoogte had.
De boot is korter
2.11.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in de titel van de Marktplaatsadvertentie geschreven ‘Prachtige Zwaluwkruiser +9 m’ en in de advertentietekst ‘lengte ruim 9.00’. [eiser] is er daarom begrijpelijkerwijs vanuit gegaan dat de boot meer dan negen meter lang was. Hij is er na de koop echter achter gekomen dat de boot ‘maar’ 8,2 meter is. In dat opzicht is de koopovereenkomst tot stand gekomen onder invloed van dwaling.
2.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat zij zelf ook dachten dat de boot langer was dan negen meter. [eiser] betwist dit en wijst erop dat in de koopovereenkomst met de vorige eigenaar een lengte van 8,5 meter stond. Dit vindt de kantonrechter onvoldoende. Dat wil namelijk nog niet zeggen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dit ook helder hadden toen zij de advertentie opstelden. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan dat de boot langer was dan negen meter.
2.13.
De kantonrechter oordeelt dat wanneer [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel hadden geweten dat de boot maar 8,2 meter was, zij niet hadden hoeven begrijpen dat [eiser] de boot dan niet zou kopen tegen deze voorwaarden (artikel 6:228 lid 1 onder c BW). Daarvoor is het volgende van belang. Uit de advertentie volgt dat de lengte van de boot een schatting is. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] schrijven namelijk ‘+ 9 m’ en ‘ruim 9’, in plaats van een exacte lengte. Bij de bezichtiging wist [eiser] dus niet de precieze lengte. Hij heeft de boot vervolgens bezichtigd en was blijkbaar tevreden over het formaat ervan, nu hij immers later tot aankoop is overgegaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onbetwist gesteld dat [eiser] tijdens de bezichtiging niets over de lengte heeft gezegd. Bij die stand van zaken hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet kunnen of moeten begrijpen dat de afwijkende lengte uit de advertentie zo essentieel voor [eiser] was dat hij bij een juiste voorstelling van zaken deze koopovereenkomst niet zou hebben gesloten.
De dieseltank, het toilet en de watertank
2.14.
[eiser] heeft ook nog gesteld dat hij dacht dat de dieseltank, het toilet en de watertank in betere staat waren. Hij heeft echter niet gesteld dat een juiste voorstelling van zaken op dit punt ervoor zouden hebben gezorgd dat hij de boot niet had gekocht, ook niet toen de kantonrechter hier expliciet naar heeft gevraagd. Daarom kan niet worden gezegd dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken hierover niet zou zijn gesloten.
De overeenkomst is niet rechtsgeldig ontbonden
2.15.
De overeenkomst is ook niet terecht ontbonden. De breedte van de boot en de stahoogte beantwoorden aan de overeenkomst (artikel 7:17 BW). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben globale maten doorgegeven. De breedte en stahoogte zijn daarmee in overeenstemming.
2.16.
Het staat wel vast dat de boot korter is dan overeengekomen. Deze tekortkoming is echter niet van voldoende gewicht voor de ontbinding van de koopovereenkomst (artikel 6:265 BW). [eiser] wist de exacte lengte van de boot namelijk niet, was tevreden over de boot zoals hij die gezien heeft en heeft niet laten merken dat de exacte lengte voor hem heel belangrijk was.
2.17.
De overige mankementen zijn niet van belang. [eiser] heeft niet gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in verzuim verkeerden voor die punten. Dat is ook na vragen van de kantonrechter niet gebleken. [eiser] heeft namelijk geen ingebrekestelling verstuurd en het verzuim is ook niet zonder ingebrekestelling ingetreden (artikel 6:81 e.v. BW). De ontbinding kan daarom in ieder geval niet op deze punten worden gebaseerd (artikel 6:265 lid 2 BW).
De schadevergoeding wordt afgewezen
2.18.
[eiser] eist meer subsidiair een schadevergoeding van € 4.800,-. Ook deze eis wordt afgewezen. Het geëiste bedrag bestaat uit herstelkosten van:
  • € 3.000,- voor een verroeste romp van de boot;
  • € 300,- voor een aangetaste uitlaat;
  • € 1.500,- voor het herstel van de drinkwatertank.
2.19.
Deze schade hoeven [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet te vergoeden. Ook voor deze punten heeft [eiser] namelijk niet gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in verzuim verkeren (artikel 6:74 lid 2 BW). Dat is ook niet gebleken tijdens de zitting. [eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] namelijk nooit schriftelijk in de gelegenheid gesteld om deze punten zelf te herstellen binnen een redelijke termijn. Het verzuim is ook niet zonder ingebrekestelling ingetreden (artikel 6:81 e.v. BW).
2.20.
[eiser] vraagt in dit kader ook nog een verklaring voor recht ‘dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade ten gevolge van de aan eiser toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst’. Deze vordering wordt afgewezen, omdat die te onbepaald is. [eiser] heeft namelijk niet gesteld welke schade en welke toerekenbare tekortkoming hij hier bedoelt.
2.21.
[eiser] heeft verder nog geëist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om het liggeld en de verzekeringspremie van 2023 en 2024 aan hem te betalen. In dat kader heeft [eiser] onvoldoende gesteld. Hij heeft namelijk niet gesteld van welke tekortkoming(en) dit een gevolg is. Omdat hij hierover onvoldoende heeft gesteld, wordt deze eis afgewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoeven de deskundigenkosten niet te betalen
2.22.
[eiser] heeft op een gegeven moment een deskundige ingeschakeld. Die heeft de boot onderzocht en een rapport opgesteld. Daarvoor heeft hij € 1.275,56 in rekening gebracht bij (de verzekering van) [eiser]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoeven deze kosten niet aan [eiser] te betalen. De deskundige heeft namelijk alleen maar gerapporteerd over roest op de romp, een gat in de uitlaat en roest in de watertank. Over deze punten en de vraag wie daarvoor aansprakelijk is, was voorafgaand aan het deskundigenonderzoek geen discussie. Er is dus geen causaal verband tussen deze kosten en een eventuele tekortkoming van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). [1]
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoeven geen buitengerechtelijke kosten te betalen
2.23.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niets hoeven te betalen aan [eiser], wordt ook de geëiste vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.24.
[eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 947,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.25.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat eisen en [eiser] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op € 947,-;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586, r.o. 3.5