ECLI:NL:RBROT:2024:3613
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor WW-uitkering wegens gebrek aan verblijfsdocument
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die geen geldig verblijfsdocument heeft, heeft een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke door het UWV is afgewezen. Het UWV baseerde deze afwijzing op informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die heeft vastgesteld dat verzoekster geen gemeenschapsonderdaan is. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij voorschotten op haar WW-uitkering kan ontvangen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet kan worden aangenomen dat verzoekster rechtmatig verblijf heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat artikel 65 van de Euro-mediterrane Overeenkomst niet van toepassing is, aangezien verzoekster niet kan aantonen dat zij gemeenschapsonderdaan is. De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekster, waaronder een beroep op een eerdere uitspraak van de Raad van State, verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het UWV op basis van de informatie van de IND terecht heeft geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op een WW-uitkering.
De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.