ECLI:NL:RBROT:2024:3613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/2536
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor WW-uitkering wegens gebrek aan verblijfsdocument

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die geen geldig verblijfsdocument heeft, heeft een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke door het UWV is afgewezen. Het UWV baseerde deze afwijzing op informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die heeft vastgesteld dat verzoekster geen gemeenschapsonderdaan is. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij voorschotten op haar WW-uitkering kan ontvangen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet kan worden aangenomen dat verzoekster rechtmatig verblijf heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat artikel 65 van de Euro-mediterrane Overeenkomst niet van toepassing is, aangezien verzoekster niet kan aantonen dat zij gemeenschapsonderdaan is. De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekster, waaronder een beroep op een eerdere uitspraak van de Raad van State, verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het UWV op basis van de informatie van de IND terecht heeft geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op een WW-uitkering.

De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2536

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. Met een besluit van 26 februari 2024 heeft het UWV verzoeksters aanvraag om een WW-uitkering afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het UWV heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoekster heeft op 30 januari 2024 een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen op de grond dat verzoekster geen geldig verblijfsdocument heeft. Verzoekster is het niet eens met dit besluit. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij vanaf 30 januari 2024 voorschotten krijgt op een WW-uitkering.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Het gevolg van het besluit van het UWV is verzoekster op dit moment geen uitkering ontvangt. Niet gebleken is dat zij andere inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien en er is daarom een spoedeisend belang.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
8. De broer van verzoekster heeft de Belgische nationaliteit. Zij stelt dat zij hierdoor rechtmatig verblijf heeft en aanspraak kan maken op verschillende voorzieningen, waaronder een WW-uitkering. Volgens verzoekster is zij gemeenschapsonderdaan zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. Als verzoekster gemeenschapsonderdaan is, dan kan zij recht hebben op een WW-uitkering. [1]
10. Verzoekster heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een aanvraag ingediend voor afgifte van een EU-document. De afgifte van een verblijfsdocument als bewijs van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is een declaratoire handeling. Dat document schept dus geen verblijfsrecht, maar bevestigt slechts een al bestaand verblijfsrecht. [2]
De IND heeft de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument afgewezen en het bezwaar tegen die afwijzing ongegrond verklaard. Verzoekster dient Nederland en de EU te verlaten. Verzoekster heeft beroep ingesteld maar zij mag dit beroep niet in Nederland afwachten. Hierdoor heeft zij de verblijfscode 98 gekregen. Deze code houdt in dat verzoekster geen verblijfsrecht heeft. Het UWV mocht van die informatie uitgaan. De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verzoekster verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent.
11. Verzoekster heeft tijdens de zitting nog een beroep gedaan op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530. Volgens verzoekster volgt uit deze uitspraak dat zij gemeenschapsonderdaan is. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. De Afdeling heeft geoordeeld dat sprake is van rechtmatig verblijf tijdens de behandeling van een aanvraag voor afgifte van een EU-document. In het geval van verzoekster is de aanvraag echter afgewezen.
12. Verzoeksters beroep op artikel 65 van de Euro-mediterrane Overeenkomst (EMO) waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds en het Koninkrijk Marokko anderzijds, slaagt ook niet. Deze bepaling is naar voorlopig oordeel niet op verzoekster van toepassing omdat er niet van kan worden uitgegaan dat zij rechtmatig verblijft heeft. [3]

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het UWV geen voorschotten hoeft te verstrekken aan verzoekster. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 3, derde lid, van de WW in combinatie met artikel 15 van de WW.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2097.
3.Zie artikel 66 van de EMO.