ECLI:NL:RBROT:2024:3564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ontheffing van de arbeidsverplichtingen onder de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiser had op 18 juli 2023 een verzoek ingediend voor ontheffing van deze verplichtingen, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft dit verzoek op 5 september 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard met een besluit op 30 oktober 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere keren niet is verschenen op uitnodigingen voor gesprekken over zijn arbeidsmogelijkheden, wat het college belette om zijn verzoek inhoudelijk te beoordelen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij een gedragsprobleem heeft en daardoor geen benutbare mogelijkheden heeft, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft onderbouwd dat er dringende redenen zijn voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Het college heeft op 12 januari 2024 weliswaar een tijdelijke ontheffing verleend voor een andere aanvraag, maar dit besluit betreft een nieuwe aanvraag en vervangt niet het bestreden besluit.

De rechtbank concludeert dat eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn beperkingen en dat het college op goede gronden het verzoek om ontheffing heeft afgewezen. Eiser krijgt geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen, en het griffierecht en proceskosten worden niet vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ontheffing van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 september 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 30 oktober 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Bij het verweerschrift heeft het college een (nieuw) besluit van 12 januari 2024 op een andere aanvraag overgelegd, waarbij eiser een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen heeft gekregen voor de periode vrijdag van 12 januari 2024 tot en met woensdag 12 juni 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft zich voor de zitting afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is bij zowel een regulier verzonden als bij aangetekende brief van 3 juli 2023 door het college uitgenodigd voor een gesprek op 25 juli 2023 met zijn werkconsulent over zijn arbeidsmogelijkheden.
2.1.
Met een brief van 18 juli 2023 heeft eiser een verzoek tot ontheffing van de arbeidsverplichtingen ingediend bij het college voor de periode van twee jaar.
2.2.
Op 24 juli 2023 ontvangt het college de aangetekende brief van 3 juli 2023
retour. Volgens de track & trace-informatie is de bezorging van het aangetekende poststuk geweigerd.
2.3.
Op 24 juli 2023 om 15.00 uur heeft eiser naar zijn werkconsulent gebeld om zich af te melden voor het gesprek op 25 juli 2023 omdat hij verkouden is. Ondanks de mededeling van de werkconsulent dat verkoudheid geen reden is om de afspraak af te zeggen, is eiser niet verschenen op de afspraak.
2.4.
Omdat eiser al een geruime periode niet verschijnt op afspraken, zijn
verzuimmedewerkers van het college op 26 juli 2023 langsgegaan bij de woning van eiser. Eiser werd niet aangetroffen, waarop de verzuimmedewerkers een brief door zijn brievenbus hebben gedaan waarin eiser wordt verzocht om binnen twee werkdagen contact met hen op te nemen. Eiser heeft niets meer van zich laten horen.
2.5.
Bij zowel regulier verzonden als bij aangetekende brief van 22 augustus 2023
is eiser door het college uitgenodigd voor een gesprek op 5 september 2023.
2.6.
Eiser heeft zich op 5 september 2023 gemeld bij de balie voor de afspraak om
11:00 uur. De eerdere gesprekken van de werkconsulent liepen echter uit. Toen
de werkconsulent om 11:10 eiser wilde ophalen in de ontvangstruimte, kreeg
zij de mededeling van de receptie dat eiser weg is gegaan, omdat hij nog een
afspraak zou hebben.
3. Met het primaire besluit is het verzoek van eiser om ontheffing van de
arbeidsverplichtingen afgewezen. Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser enkele keren niet is verschenen op de uitnodigingen van het college voor een gesprek om zijn arbeidsmogelijkheden te bespreken. Het college heeft het verzoek van eiser daardoor niet inhoudelijk kunnen beoordelen.

Standpunten partijen

4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij een gedragsprobleem heeft en daardoor geen benutbare mogelijkheden heeft. Het is de bedoeling dat de overheid maatwerk levert. Het probleem zou kunnen worden opgelost door eiser vrij te stellen van de arbeidsverplichtingen.
5. Het college heeft zich, onder verwijzing naar het besluit van 12 januari 2024, op het standpunt gesteld dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep.

Het wettelijke kader

6. In artikel 9, eerste lid, van de Pw zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen.
Artikel 9, tweede lid, van de Pw biedt verweerder de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen bedoeld in het eerste lid, onder a en onder c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Pw zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden eisers aanvraag van
18 juli 2023 om ontheffing van de arbeidsverplichtingen heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
9. Op 12 januari 2024 heeft het college, nadat eiser wel is verschenen op een afspraak bij de werkconsulent, ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen over de periode van 12 januari tot en met 12 juni 2024. Het college heeft ter zitting verklaard dat het besluit van 12 januari 2024 ziet op een nieuwe aanvraag om ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Ook heeft verweerder verklaard dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 januari 2024. Omdat het een besluit op een nieuwe aanvraag betreft, vervangt dit besluit niet het bestreden besluit. Het besluit van 12 januari 2024 maakt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen deel uit van deze beroepsprocedure (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:331). Daarnaast ziet de aanvraag in de onderhavige procedure op een langere periode (namelijk twee jaar vanaf 18 juli 2023) dan waar het besluit van 12 januari 2024 op ziet. Eiser heeft nog procesbelang bij het onderhavige beroep.
Terecht geen ontheffing?
10. De bewijslast van dringende redenen in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Pw die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen, rust op de aanvrager van de ontheffing. Het is aan de aanvrager om eerst met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt, voordat het aan het college is om hier nader onderzoek naar te doen (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639).
10.1.
Eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet onderbouwd dat sprake is van dringende redenen die aanleiding geven voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Zo is eiser meerdere malen niet verschenen op uitnodigingen voor een gesprek om zijn arbeidsmogelijkheden te bespreken. Evenmin heeft eiser zijn verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen onderbouwd met (medische) stukken. Eiser had met (een begin van) bewijs moeten komen, bijvoorbeeld door enig inzicht te geven in wat hij, gelet op zijn medische situatie, wel en niet kan. Het verzoek kon niet inhoudelijk worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek op juiste gronden heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.