ECLI:NL:RBROT:2024:3558
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening inzake aflossingscapaciteit AOW-gerechtigde na invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een aflossingsbedrag van € 67,90 per maand moet betalen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had op 14 september 2023 besloten dat verzoeker dit bedrag vanaf november 2023 moest aflossen, wat zou worden ingehouden op zijn AIO-aanvulling. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij geen spoedeisend belang had bij het aflossen van dit bedrag.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 25 maart 2024, waarbij zowel verzoeker als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de SVB aanwezig waren. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker een inkomen uit het buitenland ontvangt en dat zijn AIO-aanvulling was herzien, wat leidde tot een terugvordering van € 1.173,31. De SVB had het bezwaar van verzoeker tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard, en de voorzieningenrechter volgde het standpunt van de SVB dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in financiële problemen zou komen door het aflossingsbedrag. Hoewel verzoeker aangaf dat hij relatief veel aflost op andere schulden, was er geen sprake van een negatief saldo. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.