ECLI:NL:RBROT:2024:29

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/3018
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-aanvraag en arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Verweerder heeft met het primaire besluit van 20 mei 2022 bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat eiser niet 104 weken ziek was. Met het bestreden besluit van 22 maart 2023 heeft verweerder bepaald dat eiser wel 104 weken ziek is geweest, maar alsnog geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een stuk van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog]. Verweerder heeft hierop gereageerd op 16 oktober 2023. Nadat geen van partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Eiser heeft op 10 april 2016 een WIA-uitkering aangevraagd, die is beoordeeld door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Verweerder heeft in het besluit van 1 juni 2016 bepaald dat eiser aan het einde van de wachttijd geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser is werkzaam geweest als werkplaatsreceptionist en is uitgevallen op 14 februari 2020. De rechtbank oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de mogelijkheden en beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld. Eiser heeft niet met nadere stukken aannemelijk gemaakt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het beroep ongegrond is. Het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. von Kriegenbergh-Lejuez),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Rook).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA [1] -aanvraag. Verweerder heeft met het primaire besluit van 20 mei 2022 bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat eiser niet 104 weken ziek was.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 maart 2023 (op het bezwaar van eiser) heeft verweerder bepaald dat eiser wel 104 ziek is geweest, maar alsnog geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een stuk van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] (betreffende onderzoeken van 21 april 2023, 12 mei 2023 en 9 juni 2023). Verweerder heeft hierop gereageerd op 16 oktober 2023, onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2023.
1.5.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. [2]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 10 april 2016 een WIA-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is beoordeeld door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, waarna verweerder met het besluit van 1 juni 2016 heeft bepaald dat eiser aan het einde van de wachttijd (op 29 juni 2016) geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het hiertegen gemaakte bezwaar is met het besluit van 26 september 2016 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is gegrond verklaard bij uitspraak van 20 december 2018. Daarbij is het besluit van 26 september 2016 vernietigd, maar zijn de rechtsgevolgen in stand gebleven. [3]
3. Eiser is werkzaam geweest als werkplaatsreceptionist en is laatstelijk voor dit werk uitgevallen op 14 februari 2020. Na de wachttijd heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd waarna een primaire arts onderzoek heeft verricht. De primaire arts heeft in de rapportage van 6 mei 2022 geconcludeerd dat sprake is van uitval door dezelfde ziekteoorzaak [4] als op 29 juni 2016, en dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan zijn mogelijkheden en beperkingen, zoals vermeld in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2022.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige in de rapportage van 12 mei 2022 met deze FML toegelicht dat eiser zijn eigen arbeid niet kan verrichten, en heeft passende functies geselecteerd. Met deze functies kan eiser 32,25% minder verdienen dan het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd. Eiser is dus 32,25% arbeidsongeschikt. Omdat eiser tijdens de wachttijd voor de WIA weer beter werd, heeft verweerder vervolgens het primaire besluit genomen.
4. Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht en in de rapportage van 14 maart 2023 toegelicht dat eiser gedeeltelijk kan worden gevolgd dat hij meer beperkingen heeft dan die zijn vastgesteld in de FML. De nieuwe FML is gewijzigd vastgelegd op 14 maart 2023. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat niet alle geselecteerde functies meer passend zijn, en heeft nieuwe passende functies geselecteerd. Op basis van de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat eiser 26,82% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Eisers bezwaar is gegrond verklaard, omdat eiser wel 104 weken ziek was. Verweerder heeft daarbij echter bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Het beroep van eiser

5. Eiser voert in beroep aan dat hij in de primaire fase niet is onderzocht door een verzekeringsarts, maar door een (primaire) arts. Dit gebrek is volgens eiser in bezwaar niet hersteld. Eiser is in bezwaar weliswaar aansluitend op de hoorzitting kort fysiek onderzocht, maar dit kan niet worden gelijkgesteld met een volledig medisch onderzoek. [5]
Ten aanzien van de vastgestelde beperkingen voert eiser aan dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Eiser lijdt aan PTSS en is gebaat bij voorspelbaarheid, overzicht, voorbereidingstijd en een rustige omgeving zonder veel geluid, aldus de psycholoog. Eiser volgt EMDR-behandelingen. Omdat eiser snel overprikkeld is, vorderen de behandelingen traag. De therapie zorgt weliswaar voor enige vermindering van eisers mentale klachten, maar deze vermindering is onvoldoende om belastbaar te kunnen zijn voor passende arbeid.
Eiser betoogt verder dat voor de behandeling van zijn psychische klachten meer gespecialiseerde en intensievere behandeling nodig is. Zijn mogelijkheden en beperkingen zijn sinds een vorige Ziektewetbeoordeling (op 21 januari 2021) niet veranderd, terwijl minder beperkingen zijn vastgesteld. Eisers beperkingen zijn zelfs toegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet gemotiveerd waarom eisers beperkingen zijn afgenomen.
Eiser betoogt verder dat een urenbeperking op energetische gronden moet worden vastgesteld, vanwege zijn vermoeidheidsniveau, beperkt inspanningsniveau en belastbaarheid. De FML komt hieraan onvoldoende tegemoet, waardoor een urenbeperking noodzakelijk is. [6]
Eiser voert verder aan dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. De functie productiemedewerker industrie is aanvankelijk als niet geschikt geacht, en is vervolgens ten onrechte opnieuw geselecteerd als passende functie. Zijn belastbaarheid wordt overschreden in deze functie en dat is ook zo ten aanzien van de functie wikkelaar. Voor wat betreft de functie operator chemische en kunststofverwerkende industrie betoogt eiser tot slot dat deze functie niet geschikt is vanwege eisers psychische problematiek, en vanwege de opleidingseis waar eiser niet aan voldoet. Ook de functie archiefmedewerker is volgens eiser niet geschikt vanwege de daarvoor vereiste opleiding.

Beoordeling door de rechtbank

6. Het is niet in geschil dat eiser de wachttijd voor de WIA heeft doorlopen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 11 februari 2022 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De voor dit beroep relevante wettelijke bepalingen bevinden zich in een bijlage bij deze uitspraak.
7. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese, wat in bezwaar en op de hoorzitting van 14 maart 2023 is aangevoerd, alsook op (aansluitend op de hoorzitting) verricht medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eisers grond dat op dit punt sprake is van een gebrek, kan niet slagen, nu eiser in bezwaar op spreekuur is geweest bij een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De enkele stelling dat het onderzoek heel kort heeft geduurd, leidt niet tot de conclusie dat het onderzoek niet zorgvuldig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 14 maart 2023 de bevindingen van dat onderzoek toegelicht. Er is uitvraag gedaan naar eisers psychische problematiek, waarna lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. [7]
8. Ten aanzien van de grond dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld, overweegt de rechtbank het volgende. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerders verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van eisers medische situatie op de datum in geding. In de rapportage van 14 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze toegelicht dat op basis van de PTSS-klachten van eiser beperkingen dienen te worden vastgesteld voor een hoog handelingstempo. De beperking voor beroepsmatig vervoer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep laten vervallen en heeft daarbij afdoende uiteengezet dat deze beperking (gelet op eisers medicatiegebruik) slechts zou gelden in de eerste twee weken van het gebruik van tramadol. Omdat eiser al langere tijd tramadol gebruikt, is deze beperking niet meer van toepassing. Ten aanzien van eisers psychische problematiek is eiser door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (wederom) beperkt geacht voor leidinggeven en specifieke voorwaarden in het sociaal functioneren, nu de psychische klachten niet wezenlijk zijn veranderd en eerder niet inzichtelijk is toegelicht waarom deze beperking was vervallen.
Voor wat betreft eerder vastgestelde beperkingen (voor trillingsbelasting, hoofdbewegingen maken, buigen, frequent buigen, duwen en trekken, tillen, dragen, lopen tijdens het werk, zitten, zitten tijdens het werk, staan tijdens het werk, gebogen en/of getordeerd actief zijn, afwisseling van houding, hoofd in een bepaalde stand houden en boven schouderhoogte actief zijn) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig en inzichtelijk toegelicht dat deze beperkingen niet meer van toepassing zijn op de datum in geding, omdat de onderliggende pathologie daarvoor ontbreekt. Het is niet gebleken dat eiser sinds 14 februari 2020 (eerste ziektedag) behandelingen heeft gehad voor deze klachten, en er is onvoldoende medische grond om deze beperkingen vast te stellen in de FML. Eisers grond dat zijn beperkingen zijn toegenomen, kan niet leiden tot de conclusie dat dan ook meerdere beperkingen in de FML moeten worden vastgesteld. Het nader ingediende stuk van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] (betreffende onderzoeken van 21 april 2023, 12 mei 2023 en 9 juni 2023) kan niet leiden tot een andere conclusie. In een aanvullende rapportage van 13 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze uiteengezet dat in de FML reeds rekening is gehouden met beperkingen als gevolg van de disharmonisch opgebouwde intelligentie (in eisers geval: verhaalbegrip en verwerkingssnelheid zijn significant lager ontwikkeld). Er zijn beperkingen vastgesteld voor veelvuldige deadlines en productiepieken en hoog handelingstempo in werk. Eiser heeft op deze manier voldoende tijd voor het uitvoeren van taken. Daarnaast zijn beperkingen vastgesteld voor het uiten van gevoelens, omgaan met conflicten, klant- en patiëntcontact en leidinggevende aspecten. Met deze beperkingen kunnen geen functies worden geselecteerd waarbij een groot beroep wordt gedaan op het reguleren van emoties en tolereren van frustratie.
Eisers grond dat een urenbeperking moet worden vastgesteld, kan niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. Bij eiser is geen sprake van een preventieve reden voor een urenbeperking. Er is evenmin sprake van een stoornis in de energiehuishouding (die zou blijken uit een verminderde hart- of longfunctie). Bij eiser is tot slot geen sprake van een verminderde beschikbaarheid vanwege een voorgeschreven (dag)behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank afdoende toegelicht dat in eisers geval geen urenbeperking kan worden vastgesteld. Eiser heeft niet met nadere medische stukken aannemelijk gemaakt dat verweerder een onjuist beeld heeft gehad van eisers medische situatie.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de mogelijkheden en beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar (en de overige functies) niet geschikt zijn. Daarover overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 21 maart 2023 uitvoerig heeft gemotiveerd dat de functies geschikt zijn voor eiser. Voor het getordeerd actief zijn is een signalering opgenomen in de resultaat functiebeoordeling. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat eiser twee tot drie minuten hiertoe in staat wordt geacht, en dat eiser in deze functie vier maal per uur één minuut gebogen of getordeerd actief moet zijn. Ten aanzien van de specifieke voorwaarden voor sociaal functioneren in arbeid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in onderdeel C van de rapportage op inzichtelijke wijze toegelicht dat de geselecteerde functies geen (grote) eindverantwoordelijkheid dragen. Eisers belastbaarheid wordt daarmee niet overschreden. Voor wat betreft de overige functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de functies geschikt zijn, gelet op eisers mogelijkheden en beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 14 maart 2023, en dat zijn belastbaarheid niet wordt overschreden. Eiser heeft niet met nadere stukken aannemelijk gemaakt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
Ten aanzien van het opleidingsniveau heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat voor eiser opleidingsniveau 4 geldt, omdat eiser in het bezit is van onder meer de diploma's VBO administratie, MBO administratie (LEAO), autotechnicus, ruitreparatie leidinggevend, APK-keurmeester lichte voertuigen en leermeester basis en rij-instructeursopleiding WRM. De geselecteerde functies zijn opleidingsniveau 3 of lager, en daarmee geschikt voor eiser. De grond dat eiser niet voldoet aan de opleidingseis voor de functies archiefmedewerker en operator chemische en kunststofverwerkende industrie, slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het loon dat eiser met passende arbeid kan verdienen, ligt 26,82% lager dan wat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft daarmee terecht bepaald dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en vanaf 11 februari 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
11. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand.
12. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Met toepassing van de artikelen 8:64, vijfde lid en 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Zaaknummer ROT 16/7236
4.Een beoordeling op grond van de Wet afschaffing malus en bevordering re-integratie (AMBER-beoordeling)
5.Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar
6.Eiser verwijst hierbij naar ECLI:NL:CRVB:2009:8G9617.
7.Zie in dit kader bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:2208.