ECLI:NL:CRVB:2023:2208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/89 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen werkte als medewerker interne goederenontvangst, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten na een conflict op de werkvloer. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waarbij beperkingen zijn vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2021. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in theorie geschikt was voor zijn laatste functie, maar dat deze niet passend was vanwege de kans op verergering van zijn klachten. Het Uwv weigerde de uitkering per 9 april 2021, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de inschatting van de belastbaarheid van appellant juist was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden geacht. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de functies die aan appellant waren toegewezen in medisch opzicht geschikt waren.

Uitspraak

23/89 WIA
Datum uitspraak: 22 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 december 2022, 21/2276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 10 september 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 oktober 2023. Appellant is door middel van een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich via een telefoonverbinding laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 9 april 2021 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker interne goederenontvangst voor 39,77 uur per week. Op 12 april 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten na een conflict met zijn teamleider. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat, hoewel appellant in theorie geschikt is voor zijn laatste werk, de maatgevende arbeid niet passend is, omdat bij re-integratie bij de eigen werkgever een reële kans bestaat op forse toename van klachten met mentale decompensatie. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 10 maart 2021 geweigerd appellant met ingang van 9 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de primaire arbeidsdeskundige is uitgegaan van een onjuiste maatmanomvang. Verder heeft zij één van de geselecteerde functies laten vervallen omdat appellant de Engelse taal niet beheerst. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens nieuwe passende functies voor appellant geduid en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 27,41%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% bedraagt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft met appellant gesproken via een beeldverbinding, waarbij het dagverhaal en de anamnese uitgebreid zijn uitgevraagd. Hij heeft de beschikbare medische informatie bij zijn onderzoek betrokken en er heeft een oriënterend psychisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossieronderzoek verricht. Daarbij heeft zij kennisgenomen van de door appellant ingebrachte informatie van zijn huisarts en GZ-eerstelijnspsycholoog C. Couwenberg. De grond dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat er in de primaire fase geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden, slaagt niet. Dit gebrek is hersteld nu in de bezwaarfase een hoorzitting heeft plaatsgevonden, waarna aansluitend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichamelijk onderzoek is uitgevoerd. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Het Uwv heeft terecht kunnen concluderen dat appellant niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Verder zijn de verzekeringsartsen van het Uwv bekend met het feit dat appellant een depressieve episode doormaakt en dat er sprake is van een paniek- en angststoornis. In de FML van 16 februari 2021 zijn op diverse items in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) beperkingen aangenomen. Dat appellant beperkt zou zijn op ‘aandacht vasthouden en verdelen’ doordat hij een aandachtstoornis heeft, wordt niet onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsartsen hebben tijdens het spreekuurcontact met appellant geen bijzonderheden waargenomen ten aanzien van aandacht, concentratie of andere cognitieve functies. Een aandachtstoornis is ook niet vastgesteld door de behandelend sector. Ten aanzien van de geclaimde fysieke klachten hebben de verzekeringsartsen geen beperkingen aangenomen, omdat een medisch substraat voor de ervaren klachten ontbreekt. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen dat er geen diagnose is gesteld door de behandelend sector, dat er geen behandeling loopt en dat bij eigen onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen afwijkingen zijn gezien. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen geen aanleiding vormen om een urenbeperking aan te nemen. Appellant voldoet niet aan de daarvoor geldende criteria. De rechtbank wijst erop dat bij een beoordeling als deze geen rekening wordt gehouden met alle – subjectief – ervaren klachten. Slechts indien en voor zover deze zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van beperkingen in de FML. Appellant heeft nagelaten zijn stellingen met medische stukken te onderbouwen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant niet geschikt zijn.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat zijn fysieke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat er een urenbeperking moet worden aangenomen. Als alle medische gegevens goed zouden zijn meegewogen, zou er geen andere conclusie mogelijk zijn dan dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, althans dat de mate van arbeidsongeschiktheid meer bedraagt dat 35%. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Niet valt in te zien dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de medische informatie waarover zij al beschikte en de bevindingen tijdens het eigen onderzoek, over onvoldoende informatie beschikte om de beperkingen van appellant vast te stellen. Appellant heeft niet geconcretiseerd welke informatie zou zijn gemist. De Raad ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de klachten van appellant niet juist zijn ingeschat of niet correct zijn vertaald naar beperkingen in de FML van 24 februari 2021. Het standpunt van appellant dat zijn psychische klachten niet alleen re-integratie bij de eigen werkgever in de weg staan, maar ook betekenen dat hij niet in staat is om in andere functies samen te werken, wordt niet gevolgd. In de stukken is geen steun te vinden voor deze vergaande conclusie. Ook in hoger beroep heeft appellant zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen niet met nadere medische stukken onderbouwd.
4.6.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.A. Kjellevold, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
(getekend) L.A. Kjellevold
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.