ECLI:NL:CRVB:2023:2208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen werkte als medewerker interne goederenontvangst, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten na een conflict op de werkvloer. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waarbij beperkingen zijn vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2021. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in theorie geschikt was voor zijn laatste functie, maar dat deze niet passend was vanwege de kans op verergering van zijn klachten. Het Uwv weigerde de uitkering per 9 april 2021, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de inschatting van de belastbaarheid van appellant juist was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden geacht. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de functies die aan appellant waren toegewezen in medisch opzicht geschikt waren.