In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen [verzoeker01] en Leenheer B.V. [verzoeker01] had van 1 februari 2023 tot en met 31 juli 2023 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij Leenheer, die deze overeenkomst niet heeft verlengd. Na afloop van het contract heeft Leenheer, ondanks herhaalde verzoeken van [verzoeker01], de transitievergoeding van € 714,05 niet betaald. Hierop heeft [verzoeker01] een procedure gestart om de transitievergoeding, inclusief rente en proceskosten, te vorderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 januari 2024 was alleen [verzoeker01] en zijn gemachtigde aanwezig, aangezien Leenheer niet is verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Leenheer geen verweer heeft gevoerd en dat de stellingen van [verzoeker01] derhalve als juist worden aangenomen. De kantonrechter oordeelde dat Leenheer de transitievergoeding uiterlijk op 31 augustus 2023 had moeten betalen, maar dit pas op 16 november 2023 heeft gedaan. Hierdoor is Leenheer verplicht om de wettelijke rente over de transitievergoeding te betalen vanaf 1 september 2023 tot de datum van betaling.
Daarnaast is Leenheer als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en moet zij de proceskosten vergoeden. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 747,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [verzoeker01] de toegewezen bedragen kan vorderen, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep gedaan.