6.2.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan elke onroerende zaak een waarde toegekend. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de onroerende zaken zelfstandige woningen zijn. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de onroerende zaken alle afzonderlijk te gebruiken zijn, afsluitbaar zijn en beschikken over eigen voorzieningen. De rechtbank overweegt dat uit de wet voortvloeit dat als sprake is van zelfstandige woningen per afzonderlijke onroerende zaak een WOZ-waarde wordt vastgesteld. Dat de onroerende zaken juridisch niet zijn gesplitst, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder moet gelet op de wet en vaste jurisprudentie de onroerende zaken waarderen op basis van de fictie dat de woningen afzonderlijk kunnen worden verkocht. Omdat moet worden uitgegaan van deze fictie, kan de waarde worden vastgesteld op basis van een vergelijking met verkopen van woningen die juridisch wel zijn gesplitst. Dat een pand met meerdere woningen als geheel minder zou opleveren dan als alle (gesplitste) woningen in dat pand los zouden worden verkocht, zoals eiser stelt, kan bij de beoordeling van de juistheid van de WOZ-beschikkingen daarom ook geen rol spelen.De rechtbank begrijpt dat de WOZ-waardes invloed hebben op de hoogte van de verschillende belastingen die eiser moet betalen. Dit neemt echter niet weg dat bij de vaststelling van de WOZ-waardes moet worden uitgegaan van de fictie dat de woningen moeten worden gewaardeerd als ware zij alle zijn gesplitst. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze fictie af te wijken. Dit zou er namelijk toe kunnen leiden dat er ongelijke verschillen in WOZ-waardes van woningen ontstaan, terwijl de woningen vergelijkbaar zijn.
8. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om, zoals eiser heeft verzocht, op dit punt een deskundige te benoemen.
9. Om aannemelijk te maken dat de WOZ-waardes van de onroerende zaken niet te hoog zijn vastgesteld, heeft verweerder in de verweerschriften een matrix opgenomen. In alle zaken onderbouwt verweerder de WOZ-waarde met behulp van dezelfde verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat moet worden uitgegaan van deze matrix en niet van de matrixen die later, na de datum van het verweerschrift, zijn ingebracht. Die matrixen dienen slechts ter illustratie van het standpunt van verweerder dat de WOZ-waardes niet te hoog zijn vastgesteld. Volgens verweerder dient wel het verkoopcijfer van het vergelijkingsobject [adres 5] in plaats van € 377.500,-, op € 232.600,- te worden gesteld, zoals in een van de later ingediende matrixen staat. Verweerder stelt dat ook met dit aangepaste verkoopcijfer, de WOZ-waardes niet te hoog zijn vastgesteld.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waardes van de onroerende zaken niet te hoog zijn vastgesteld. Uit de in de verweerschriften opgenomen matrix blijkt dat de WOZ-waardes van de onroerende zaken zijn bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, waarbij de verschillen tussen de onroerende zaken en de vergelijkingsobjecten voldoende zijn toegelicht. De vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type en bouwjaar goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaken. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, heeft verweerder zelfstandige, juridisch gesplitste woningen mogen kiezen als vergelijkingsobject.
11. Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn stelling dat het onderhoud van de onroerende zaken slecht is niet (bijvoorbeeld met foto’s) onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder het onderhoud van de onroerende zaken niet goed heeft gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarbij, dat ook als er wel vanuit zou worden gegaan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het gestelde slechte onderhoud van de onroerende zaken, de gemiddelde m²-prijs van de vergelijkingsobjecten (veel) hoger ligt dan de m²-prijs die verweerder voor de onroerende zaken heeft gehanteerd. De gemiddelde m²-prijs van de vergelijkingsobjecten is namelijk € 4.165,- ((€ 3.692,- + € 4.080,- + € 4.722,-) / 3) en de m²-prijzen van de onroerende zaken zijn € 2.315,- (22/341), € 2.843,- (22/342), € 3.653,- (22/343 en 22/344) en € 3.651,- (22/345). De rechtbank acht een mogelijk waardedrukkend effect van de gestelde slechte staat van onderhoud van de onroerende zaken hiermee voldoende verdisconteerd in de WOZ-waardes.