In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en [gedaagde] betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst. Hef Wonen, de verhuurder, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd op grond van het feit dat [gedaagde] de woning zonder toestemming in gebruik heeft gegeven aan derden en dat hij zelf geen hoofdverblijf in de woning heeft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de woning in gebruik heeft gegeven aan twee Oezbeekse heren, die verklaarden de woning te huren van een derde persoon, en dat [gedaagde] zelf niet in de woning verbleef. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, die onder andere vereisen dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft en deze niet zonder toestemming aan derden in gebruik geeft.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde] en de overige bewoners veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 1.360,34, een gebruiksvergoeding van € 374,95 per maand, en een vergoeding voor misgelopen huurharmonisatie van € 364,02 per maand. De proceskosten zijn eveneens aan [gedaagde] en de overige bewoners opgelegd, die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders om zich aan de voorwaarden van de huurovereenkomst te houden, en de gevolgen van het niet naleven daarvan, zoals ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van de woning.