ECLI:NL:RBROT:2024:2594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10905968 VV EXPL 24-52
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming afgewezen in kort geding

Op 1 maart 2024 heeft de kantonrechter in een kort geding uitspraak gedaan over een huurachterstand en ontruiming. De eiser, vertegenwoordigd door mr. T.M. Kools, vorderde betaling van huurachterstanden van in totaal ruim € 22.000,- door de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], en eiste dat zij de woningen zouden verlaten. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. G.J. Gerrits, huurden woningen van de eiser, maar de woningen werden onderverhuurd aan derden. Tijdens de zitting gaf de eiser aan dat hij niet de ontruiming van de onderhuurders wenste, maar alleen dat de gedaagden de woningen zouden verlaten. De kantonrechter oordeelde dat de eis tot ontruiming niet aannemelijk was, gezien de onduidelijkheid over de huurachterstanden en de verschillende meningen van partijen hierover. De rechter concludeerde dat er nader feitenonderzoek nodig was, wat niet mogelijk is in een kort geding. De eis tot afgifte van de contactgegevens van de onderhuurders en de huurovereenkomsten werd wel toegewezen, omdat de eiser voldoende belang had en de gedaagden dit niet betwistten. De rechter verklaarde de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad en wees alle andere vorderingen af. De proceskosten werden voor het grootste deel aan de eiser opgelegd, omdat deze grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10905968 VV EXPL 24-52
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 1 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. T.M. Kools,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats 2] ,

2. [gedaagde 2] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. G.J. Gerrits.
De partijen worden ‘ [eiser] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.
De kantonrechter is mr. M.C. van der Kolk en de griffier is mr. J. Ista.
Aanwezig zijn:
  • [eiser] met de gemachtigde;
  • [gedaagde 1] met de gemachtigde.

1.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
1.1.
[gedaagde 1] huurt de woningen aan de [adres 1] in Vlissingen en de [adres 2] in Gouda van [eiser] . [gedaagde 2] huurt de woning aan de [adres 3] in Spijkenisse van [eiser] . [gedaagde 1] is zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van [gedaagde 2] . De woningen worden niet bewoond door [gedaagde 1] , maar door meerdere onderhuurders.
1.2.
Volgens [eiser] zijn er ten aanzien van voornoemde woningen huurachterstanden ontstaan van ruim € 22.000,- in totaal. Hij eist daarom bij dagvaarding dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die achterstanden en de bijkomende kosten betalen en dat zij de woningen verlaten op straffe van een dwangsom. Ook wil [eiser] de contactgegevens van de onderhuurders en kopie van de met hen gesloten huurovereenkomsten ontvangen.
1.3.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter mondeling uitspraak gedaan en de eis van [eiser] grotendeels afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Beoordelingskader in kort geding
1.4.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eiser heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Ontruiming en huurachterstand
1.5.
Tijdens de zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij niet de ontruiming wenst van de onderhuurders, maar alleen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] er ‘tussenuit’ gaan. Hij wil dat [gedaagde 1] alle sleutels inlevert en zijn spullen uit de woningen haalt. Die constructie (waarbij de onderhuurders blijven zitten) past meer bij een ontbinding van de huurovereenkomsten met [gedaagde 1] , die niet in kort geding gevraagd kunnen worden. Aan de andere kant wordt door [eiser] ook gezegd dat hij niet uit is op beëindiging van de huurcontracten met [gedaagde 1] , wat zich dan weer niet verhoudt met de geëiste ontruiming van de woningen.
1.6.
De feitelijke omstandigheid is dat [gedaagde 1] - met medeweten van [eiser] - de woningen onderverhuurt (in privé dan wel namens [gedaagde 2] ) en daar zelf niet in verblijft of woont. In die zin is dit anders dan de situatie die [eiser] in de dagvaarding schetst, maar ook een andere situatie dan in de uitspraak van de rechtbank Limburg [1] waarnaar [eiser] verwijst, speelde.
1.7.
De eis tot ontruiming zoals die is geformuleerd en ter zitting is verminderd (als je dat zo mag noemen, nu [eiser] alleen de ontruiming door [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] wenst en niet door de onderhuurders) is kennelijk alleen nog gelegen in de achterstand van de huur. Partijen verschillen hierover echter dusdanig van mening, met name over de precieze hoogte en welke bedragen wanneer zouden zijn betaald, maar ook wanneer de achterstanden zouden zijn ontstaan, dat niet kan worden gezegd dat aannemelijk is dat de eis zoals die nu is geformuleerd in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Bovendien heeft [eiser] niet gespecificeerd welk bedrag door [gedaagde 1] en welk bedrag door [gedaagde 2] betaald zou moeten worden, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen omdat [gedaagde 2] een (aparte) rechtspersoon is met eigen bezittingen en/of schulden en dus los staat van [gedaagde 1] als natuurlijk persoon.
1.8.
Tegen deze achtergrond worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet veroordeeld tot betaling van een huurachterstand of ontruiming van de woningen, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat dit in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Er is nader feitenonderzoek nodig, waar een kort geding zich niet voor leent. Dat betekent ook dat de daaraan gekoppelde dwangsom wordt afgewezen.
Contactgegevens van de onderhuurders
1.9.
De eis tot afgifte van de gegevens van de onderhuurders en een kopie van de huurovereenkomsten met de onderhuurders wordt wel toegewezen. [eiser] heeft voldoende toegelicht dat hij daarbij een belang heeft en [gedaagde 1] heeft dat niet betwist. De daarmee samenhangende dwangsom wordt echter afgewezen, omdat [gedaagde 1] tijdens de zitting heeft toegezegd deze gegevens te kunnen en zullen verstrekken en een prikkel tot nakoming dus niet nodig wordt geacht. [gedaagde 1] dient de betreffende gegevens en stukken binnen twee weken na deze beslissing schriftelijk aan (de gemachtigde van) [eiser] te verstrekken, dus uiterlijk op vrijdag 15 maart 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
1.10.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet worden veroordeeld tot betaling van een geldbedrag en de ontruiming wordt afgewezen, worden de daarmee samenhangende buitengerechtelijke kosten en rente eveneens afgewezen.
Proceskosten
1.11.
[eiser] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van gedaagden tot vandaag vast op € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is in totaal € 678,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
1.12.
Deze uitspraak wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om uiterlijk op 15 maart 2024 de contactgegevens en huurovereenkomsten van de onderhuurders aan [eiser] te verstrekken;
2.2.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
wijst al het andere af.
Dit proces-verbaal is op 13 maart 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.
43416