ECLI:NL:RBROT:2024:2411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
ROT 21/4119
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor legalisatie fietsenstalling nabij kantoorgebouw

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een fietsenstalling nabij een kantoorpand in Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 30 oktober 2020 een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghoudster, maar eisers waren het niet eens met deze beslissing en hebben bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft op 28 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers, het college en de vergunninghoudster aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met de motiveringsplicht. De rechtbank vernietigt het besluit van 15 juni 2021, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor de omgevingsvergunning geldig blijft. De rechtbank concludeert dat de cumulatieve geluidbelasting onvoldoende is onderzocht, maar dat de geluidswaarden onder de wettelijke normen blijven. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen tegenrapport hebben overgelegd om hun stellingen te onderbouwen.

De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden en dat eisers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten. De totale vergoeding bedraagt € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Breewer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. A. Zonneveld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam bedrijf 1] B.V. en [naam bedrijf 2] B.V.uit [plaats 2] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een fietsenstalling.
1.1.
Met het besluit van 30 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het legaliseren van een fietsenstalling bij een kantoorpand aan de [adres 1] in Rotterdam (het perceel). Met het bestreden besluit van 15 juni 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser 2] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster, [persoon A] (eigenaar van [naam bedrijf 2] ) en [persoon B] (geluidsadviseur Peutz).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het in stand laten van de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, zoals die vóór 1 januari 2024 luidde, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2.1.
Vergunninghoudster wil met haar bouwplan een al bestaande fietsenstalling legaliseren.
3.2.2.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. [1] Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Struisenburg”. Het perceel waar het plan op ziet heeft voor zover van belang de enkelbestemming “Verkeer – Erf”. Het plan is strijdig met artikel 19.2.1, onder b, van de planregels, omdat in de bestemming “Verkeer – Erf” geen gebouwen mogen worden opgericht. Het college heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
3.2.3.
Eisers wonen aan de [adres 2] en [adres 3] in Rotterdam. Zij zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
Grondslag voldoende hersteld?
4. Eisers stellen dat het college geen omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit bouwen. Hiertoe voeren zij aan dat hoewel in het advies van de bezwaarschriftencommissie hierop is gewezen, het college dit in het bestreden besluit niet heeft aangepast. Daarmee is het besluit onvoldoende gemotiveerd.
4.1.
Het advies van de bezwaarschriftencommissie over dit punt luidt als volgt: “Tot slot overweegt de commissie dat de aanvraag ziet op bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening en dat de aanvraag ook als zodanig is beoordeeld. Echter in het dictum is alleen artikel 2.1, lid 1, sub c (gebruiken in strijd met regels ruimtelijke ordening) en niet ook artikel 2.1, lid 1, sub a (bouwen). Dit lijkt abusievelijk, maar kan in de beslissing op bezwaar aangepast worden.” In het bestreden besluit is door het college het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de grondslag en de motivering zoals in de overwegingen van het advies opgenomen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit het primaire besluit aangevuld met de activiteit bouwen, door te benoemen dat het primaire besluit wordt gehandhaafd onder aanvulling van de grondslag.
Welstand
5. Eisers stellen dat de fietsenstalling in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Zij hadden voorheen vanuit hun woning en het park zicht op het glaskunstwerk. Dit zicht wordt nu onttrokken door de bouw van het fietsenhok, maar ook de airco-installaties. De lichtinval in het kantoor van buiten naar binnen is volgens eisers ook veranderd.
5.1.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” geweigerd, indien de aanvraag in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het toetsingskader daarvoor is de gemeentelijke welstandsnota die door de gemeenteraad is vastgesteld. In Rotterdam geldt de Welstandsnota Rotterdam. Niet in geschil is dat het perceel is gelegen in het welstandsgebied “Rivierlocaties” en het welstandsniveau “regulier” van toepassing is.
5.2.
Op 9 maart 2021 is een aanvullend welstandsadvies opgesteld. Dat is een aanvulling op het advies van 29 oktober 2020 waarin slechts is aangegeven dat het plan niet strijdig is met de criteria van de Welstandsnota.
In het aanvullende advies is opgenomen dat het voorliggende plan een aanvraag tot legalisatie van een reeds geplaatste fietsenstalling met een dak uitgevoerd in licht gebogen stalen dakplaten en zijwanden in geperforeerd staal betreft. Het pand waarbij de fietsenstalling geplaatst is, heeft geen beeldbepalende of monumentale status en is niet gelegen in een beschermd stadsgezicht. De fietsenstalling is aan de achterzijde van het pand geplaatst en valt deels weg in een nis van het sterk gelede bouwvolume. In de achtergevel is als onderdeel van de raampartij ter hoogte van de fietsenstalling een glaskunstwerk aanwezig. De fietsenstalling is op ongeveer twee meter afstand van dit kunstwerk geplaatst zodat het kunstwerk gezien van buitenaf, aan de achterzijde van het pand voor twee derde aan het zicht onttrokken wordt. De fietsenstalling is uitgevoerd in gepoedercoat staal in een donkergrijze ingetogen kleurstelling.
Het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, omdat het geen strijd oplevert met de welstandscriteria. Het advies van de afdeling Stedenbouw voor de inpassing van het volume op deze positie is bij de welstandstoets gevolgd en dient als vertrekpunt voor het welstandsadvies. Voor wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm van de fietsenstalling is geconstateerd dat er sprake is van voldoende hoogwaardige vormgeving en dat het bouwwerk is uitgevoerd in een neutrale en ingetogen kleurstelling. Deze aspecten dragen bij aan het beeld van dit bijgebouw als een op zichzelf staand en ondergeschikt volume ten opzichte van het hoofdgebouw. Opgemerkt wordt dat het verlies van beleefbaarheid van het kunstwerk van buitenaf, als gevolg van de positionering van de fietsenstalling (op geringe afstand van het glaskunstwerk) in principe geen kwestie is die raakt aan welstandsaspecten. Daarbij is meegewogen dat het glaskunstwerk is vervaardigd met het oog op waarneembaarheid van binnenuit omdat voor glaskunstwerken zoals deze de lichtinval van buiten naar binnen cruciaal is.
Het college heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen.
5.3.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Dit volgt uit vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: Afdeling, van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1156).
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van het welstandsadvies op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo). In het welstandsadvies wordt ingegaan op de criteria dat de fietsenstalling herkenbaar is als een op zichzelf staande volume, ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Ook zijn de kleuren volgens het advies terughoudend en afgestemd op de omliggende bebouwing. De commissie adviseert dat de zichtbaarheid van het glaskunstwerk van buitenaf de welstandaspecten niet raakt. Het gaat met name om de lichtinval van buiten naar binnen. De enkele stelling van eisers dat zij de lichtinval van buiten naar binnen ook verminderd vinden is onvoldoende. Eisers hebben geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit dat zou blijken, dan wel waaruit zou moeten blijken dat de fietsenstalling op andere punten niet voldoet aan de criteria van de Welstandsnota Rotterdam.
5.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
6. Eisers stellen dat het college hun belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening onvoldoende heeft meegewogen. Zo heeft het college volgens eisers onvoldoende aandacht besteed aan het woon- en leefklimaat van eisers. Doordat de afdeling Bouw- en woningtoezicht op deze locatie is gevestigd met kantooropeningstijden van 07.00 uur tot 23.00 uur, is het gebruik en daarmee de (geluids)overlast geïntensiveerd. Dit heeft een nadelige impact op het woon- en leefklimaat. De geluidsmetingen zijn tijdens corona uitgevoerd. Dit is niet representatief, omdat er destijds weinig mensen op kantoor werkten. Er is ook geen rekening gehouden met het feit dat de reeds aanwezige geluidsbelasting op de woningen van eisers hoog is. Eisers stellen al veel overlast te ervaren van het stemgeluid bij de fietsenstalling, de installatie in de oostgevel van het gebouw, de afvoer van de keuken in de noordgevel, de perscontainer naast de vergunde airco-installatie, de luchtbehandelingskast, twee buitenunits voor een warmtepomp en airco-units waarvoor recent vergunning is verleend en het verkeer op het erf van het Adriaan Volkerhuis. Ook als wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) dient een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden. Het college heeft nagelaten alle geluidsbronnen mee te nemen in het onderzoek.
6.1.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II, van het Bor kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in bij het Bor aangewezen gevallen.
6.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633).
6.3.
Voor de beoordeling of een goed woon- en leefklimaat geborgd is, is onder meer van belang of aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Het is echter vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2443) dat geluid waarop die grenswaarden geen betrekking hebben, zoals het stemgeluid van bezoekers van de bij de inrichting behorende fietsenstalling, betrokken dient te worden bij de vraag of een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
6.4.
Niet in geschil is dat de fietsenstalling bij een inrichting, het kantoorgebouw Adriaan Volkerhuis, hoort. Op grond van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit geldt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden. De grenswaarden bedragen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50, 45 en 40 dB(A), voor de dag-, avond- respectievelijk nachtperiode.
6.5.
Peutz heeft namens vergunninghoudster een geluidsonderzoek verricht naar de omgeving van de fietsenstalling en dit is neergelegd in het rapport van 7 mei 2021. Aanleiding van het onderzoek is dat bewoners hebben aangegeven geluidhinder te ervaren van de optredende geluidsniveaus zoals het openen en sluiten van de deur van de fietsenberging. Op 5 mei 2021 is in de avond na 21.00 uur bij relatief geringe stoorgeluiden uit de omgeving van verkeer en dergelijke geluidmetingen verricht rond de optredende geluidproductie van de fietsenstalling. Hierbij zijn in samenwerking met medewerkers van de afdeling Handhaving van gemeente Rotterdam cycli doorlopen van het stallen en weer ophalen van fietsen Ook is het menselijk stemgeluid meegenomen in het onderzoek. Uit het onderzoek volgt dat de fietsenstalling ten minste 13 meter van een nabijgelegen appartementencomplex aan de het [naam locatie] is gelegen. Bij de metingen is uitgegaan van de slechtste voorkomende situatie, in de zin dat er een hoog aantal is aangehouden van het aantal keren dat mensen hun fiets stallen en ophalen en dat mensen luid spreken.
De conclusie van het rapport is dat in de slechtste situatie onder de geluidwaarden wordt gebleven. De bijdrage aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van het stallen en weghalen van fietsen met stemgeluid bij de gevels van het appartementencomplex is in de dagperiode 37 dB(A) en in de avondperiode 31 dB(A). Ook blijft een cyclus van piekgeluidniveau van 58 dB(A) ter hoogte van de gevels van de appartementen onder het maximale geluidsniveau van de avondperiode van 65 dB(A). Deze piekgeluiden treden op als gevolg van het staal op staal contact van een insteekslot op een fietsenrek. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de mountainbikes van de medewerkers van handhaving (de enigen die 's avonds de fietsenstalling gebruiken) niet zijn uitgerust met een insteekkettingslot en deze fietsen normaliter niet in een rek staan, maar op de fietsstandaard.
6.6.
In de memo van de DCMR milieudienst Rijnmond (DCMR) van 8 november 2023 geeft de DCMR antwoord op de vraag of de cumulatieve geluidbelasting onderzocht dient te worden. De reactie van de DCMR is dat de cumulatieve geluidbelasting meegenomen moet worden in de afweging of bij de te vergunnen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De cumulatieve geluidbelasting betreft een afweging tussen twee geluidbronnen, namelijk het gezamenlijk geluid ten gevolge van de inrichting, het kantoorgebouw Adriaan Volkerhuis, en het gezamenlijk geluid ten gevolge van de omgeving. Aan de hand van de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering (2009) is de omgeving, waaronder de woningen van eisers, te karakteriseren als een woonwijk in de stad. De richtwaarde bedraagt volgens deze publicatie 50 dB(A)-etmaalwaarde. Dit betekent dat de totale geluidbelasting door de ontwikkeling niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Geconcludeerd wordt dat het gecumuleerde geluid van de fietsenstalling, de installaties aan de noordzijde en de installaties op het dak met ten hoogste 42, 39 en 35 dB (A) onder de 50 dB(A)-etmaalwaarde blijft. De overige geluiden, zoals de perscontainer en het verkeer op het erf, dragen niet meer dan 1 dB bij aan het geluid dat de inrichting veroorzaakt naar de omgeving. De keukenafvoer en het stemgeluid van personen draagt ook nauwelijks bij aan het gemiddelde geluidniveau.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat het college het bestreden besluit ten aanzien van de cumulatieve geluidbelasting onvoldoende heeft gemotiveerd. De memo van de DCMR van 8 november 2023 dateert immers van na het bestreden besluit. Bij de voorbereiding van het bestreden besluit is geen onderzoek gedaan naar cumulatieve geluidsbelasting, terwijl dat volgens de memo waarbij het college zich aansluit wel had gemoeten. Dit is in strijd met artikel 7:12 van de Awb en artikel 3:2 van de Awb.
6.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van het rapport van Peutz van 7 mei 2021 en de memo van de DCMR van 8 november 2023 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu het woon- en leefklimaat van eisers niet onaanvaardbaar wordt aangetast. De rechtbank begrijpt dat het kantoorpand intensiever gebruikt wordt met de komst van de gemeente, maar dat doet niet af aan de uitkomst van de onderzoeken. In het geluidsrapport is rekening gehouden met het gebruik in de avondperiode en is uitgegaan van de slechtste voorkomende situatie. Gelet op dat laatste is er een simulatie uitgevoerd, waarbij er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de fietsenstalling en waarbij mensen veelvuldig op luide toon spreken. Dat het onderzoek niet representatief is, omdat het tijdens corona is uitgevoerd, volgt de rechtbank gelet op voorgaande niet. De conclusie is dat in de slechtste voorkomende situatie ruim onder de geluidswaarden wordt gebleven. Eisers hebben geen tegenrapport overgelegd waaruit het tegendeel zou moeten blijken.
6.9.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieve locaties
7. Eisers stellen dat het college onvoldoende is ingegaan op de door hun aangedragen alternatieve locatie voor de fietsenstalling in de parkeergarage naast het Adriaan Volkerhuis. De gemeente heeft daar meerdere parkeerplaatsen gehuurd. Niet valt in te zien dat de gemeente deze niet kan gebruiken voor de stalling van fietsen. Ook buiten de directe omgeving is er ruimte voor de fietsenstalling. Dit zou leiden tot minder overlast.
7.1.
Het college dient op het aangevraagde bouwplan te beslissen. Indien dat bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meer alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dit is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:112).
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat met het door eisers aangedragen alternatief geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Het college heeft gemotiveerd dat de parkeergarage wordt verhuurd. De eigenaar is gebonden aan overeenkomsten met de huurders en gaat dan ook niet over het gebruik. Of de parkeerplaatsen worden bezet of niet doet dan ook niet ter zake. Dat er ook buiten de directe omgeving ruimte is voor een fietsenstalling levert naar het oordeel van de rechtbank nog geen concreet gelijkwaardig alternatief op.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 en 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover daarbij de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan in stand is gelaten. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand. Het college heeft met de memo van DCMR het motiveringsgebrek hersteld. Nu de rechtsgevolgen in stand blijven, blijft de omgevingsvergunning in zijn geheel gelden.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 juni 2021, voor zover daarin is beslist dat de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan in stand is gelaten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
[…].
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
07:00–19:00 uur
19:00–23:00 uur
23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 B(A)
de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein, met dien verstande dat de waarden in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, slechts gelden voor zover deze ligplaatsen als zodanig zijn bestemd op of na 1 juli 2012 en niet daarvoor in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen;
de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel, vermeerderd met 5 dB(A), ook gelden op de grens van het terrein in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, voor zover deze ligplaatsen:
1°. als zodanig zijn bestemd voor 1 juli 2012, of
2°. voor 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen en voor 1 juli 2022 als zodanig zijn bestemd;
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; en
de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
Bestemmingsplan Struisenberg

Artikel 19 Verkeer - Erf

19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, tuin, groenvoorzieningen en waterlopen;
[…].
19.2
Bouwregels
19.2.1
Algemeen
Op de voor 'Verkeer - Erf bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
[…];
in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een carport, slagboom, fietsenrekken, erfafscheidingen e.d., met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen uitsluitend zijn toegelaten indien deze vergund zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
[…].

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.