In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een fietsenstalling nabij een kantoorpand in Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 30 oktober 2020 een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghoudster, maar eisers waren het niet eens met deze beslissing en hebben bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft op 28 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers, het college en de vergunninghoudster aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met de motiveringsplicht. De rechtbank vernietigt het besluit van 15 juni 2021, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor de omgevingsvergunning geldig blijft. De rechtbank concludeert dat de cumulatieve geluidbelasting onvoldoende is onderzocht, maar dat de geluidswaarden onder de wettelijke normen blijven. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen tegenrapport hebben overgelegd om hun stellingen te onderbouwen.
De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden en dat eisers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten. De totale vergoeding bedraagt € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.