ECLI:NL:RBROT:2024:2410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
ROT 21/2039
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het realiseren van een plateau met installaties tegen een kantoorgebouw

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een plateau met installaties aan een kantoorgebouw in Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 24 juli 2020 een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghoudster, [naam bedrijf 1] B.V., voor de bouw van het plateau. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met als argument dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat de cumulatieve geluidbelasting onvoldoende is onderzocht.

De rechtbank heeft op 28 februari 2024 de zaak behandeld. Tijdens de zitting zijn de gemachtigden van de eisers, het college en de vergunninghoudster aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat het college zich op basis van het welstandsadvies op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelt echter dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de cumulatieve geluidbelasting niet in de beoordeling is meegenomen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan betreft, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in zijn geheel geldig blijft, maar dat het college het griffierecht en proceskosten aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2039

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaats 2] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Breewer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. A. Zonneveld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam bedrijf 1] B.V. en [naam bedrijf 2] B.V.uit [plaats 1] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een plateau met installaties.
1.1.
Met het besluit van 24 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het realiseren van een plateau inclusief installaties aan de [adres 1] in Rotterdam (het perceel). Met het bestreden besluit van 5 maart 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser 2] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster, [persoon B] (eigenaar van [naam bedrijf 3] ) en [persoon C] (geluidsadviseur Peutz).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het in stand laten van de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 april 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, zoals die vóór 1 januari 2024 luidde, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2.1.
Vergunninghoudster wil met haar bouwplan een plateau, waarop een luchtbehandelingskast en airco-units staan, legaliseren.
3.2.2.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. [1] Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Struisenburg”. Het perceel waar het plan op ziet heeft voor zover van belang de enkelbestemming “Verkeer – Erf”. Het plan is strijdig met artikel 19.2.1, onder b, van de planregels, omdat in de bestemming “Verkeer – Erf” geen airco-installaties op een bordes zijn toegestaan. Het college heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
3.2.3.
Eisers wonen aan de [adres 2] en [adres 3] in Rotterdam. Zij zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
Welstand
4. Eisers stellen dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het bouwwerk wordt over een bijzonder glaskunstwerk van Van den Broek geplaatst. Maaskant heeft in zijn ontwerp het glaskunstwerk direct als onderdeel van het gebouw opgenomen. Dit kunstwerk maakt dus integraal onderdeel uit van het gebouw en wordt onaanvaardbaar aangetast met het bouwwerk. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.1.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geweigerd, indien de aanvraag in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het toetsingskader daarvoor is de gemeentelijke welstandsnota die door de gemeenteraad is vastgesteld. In Rotterdam geldt de Welstandsnota Rotterdam. Niet in geschil is dat het perceel is gelegen in het welstandsgebied “Rivierlocaties” en het welstandsniveau “regulier” van toepassing is.
4.2.
Vergunninghoudster heeft in het kader van de bezwaarprocedure nieuwe tekeningen ter beoordeling voorgelegd aan de commissie voor Welstand en Monumenten. In het welstandsadvies van 19 januari 2021 is beoordeeld of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarbij is getoetst aan de criteria zoals genoemd in de Welstandsnota Rotterdam. Dit advies luidt: “[…]. Het voorgestelde plateau is op de minst zichtbare positie binnen de structuur van het hoofdgebouw ingepast in een holte aan de achterzijde van het gebouw, boven het kunstwerk dat aanwezig is op de begane grond. Door de toepassing van de aluminium omkasting en aluminium zetwerk in de kleur van de buitengevel worden de verschillende onderdelen aan het zicht onttrokken en vallen deze meer weg tegen de achtergrond van het eveneens zwartgrijze deel van de gevel. Door de voorgestelde aanpassingen sluit het bouwwerk meer aan op het hoofdgebouw, waardoor het een ondergeschikte positie inneemt ten opzichte van dit hoofdgebouw.”
Het college heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen.
4.3.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Dit volgt uit vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: Afdeling, van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1156).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van het welstandsadvies op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo). In het welstandsadvies wordt ingegaan op de samenhang van het bouwplan binnen de architectonische eenheid. Ingrepen aan de gevel passen binnen de structuur, maat en schaal van het hoofdgebouw. Kleuren zijn terughoudend en afgestemd op de omliggende bebouwing. Eisers hebben geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit zou moeten blijken dat niet wordt voldaan aan de criteria van de Welstandsnota Rotterdam. Voor wat betreft het glaskunstwerk volgt de rechtbank het standpunt van het college dat de beleving van het kunstwerk van buitenaf niet raakt aan de welstandsaspecten. Het glaskunstwerk is vervaardigd met het oog op de waarneembaarheid van binnenuit en niet vanuit buiten.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Buis
5. Eisers stellen dat het college niet op grond van artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor had mogen afwijken. Langs de installaties loopt namelijk een grote buis omhoog tegen de zijgevel van het pand. Deze buis maakt integraal onderdeel uit van de installaties. De hoogte hiervan is volgens eisers meer dan 10 meter.
5.1.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II, van het Bor kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en het gaat om een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits niet hoger dan 10 m, en de oppervlakte niet meer dan 50 m².
5.2.
Ter zitting is aan de hand van tekeningen, die niet in het dossier zaten, komen vast te staan dat de buis niet hoger is dan 10 m. Eisers hebben dit bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank valt de buis ook onder artikel 4, derde lid, van bijlage II, van het Bor. Dit betekent dat met toepassing van voorgaand artikel kon worden afgeweken voor de installaties inclusief de buis.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
6. Eisers stellen dat het college het aspect geluid onvoldoende heeft gemotiveerd. Zij ervaren al veel overlast van het geluid afkomstig van de inrichting, zoals de reeds aanwezige installatie in de oostgevel van het gebouw, de afvoer van de keuken in de noordgevel, de perscontainer naast de vergunde airco-installatie, het gebruik van de fietsenstalling, het verkeer op het erf van het Volkerhuis en het stemgeluid van medewerkers nabij de fietsenstalling. Doordat er geen rekening is gehouden met al deze geluidsbronnen is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening.
6.1.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II, van het Bor kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en het gaat om een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits niet hoger dan 10 m, en de oppervlakte niet meer dan 50 m².
6.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633).
6.3.
Niet in geschil is dat het plateau met de installaties bij een inrichting, het kantoorgebouw Adriaan Volkerhuis, hoort. Op grond van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) geldt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden. De grenswaarden bedragen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50, 45 en 40 dB(A), voor de dag-, avond- respectievelijk nachtperiode.
6.4.
Met de memo Akoestische waarde LBK van 20 mei 2020 heeft vergunninghoudster onderzoek laten doen naar de geluidbelasting vanwege de luchtbehandelingskast voor en na het plaatsen van de demper. Vergunninghoudster heeft deze demper op de retourunit van de luchtbehandelingskast geplaatst, nadat zij klachten had ontvangen over geluidsoverlast.
Deze memo is in het kader van een melding Activiteitenbesluit door vergunninghoudster beoordeeld door de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) en vastgelegd in de brief van 3 juli 2020. De conclusie is dat er geen melding voor het veranderen van de inrichting hoeft te worden ingediend en dat de gedempte luchtbehandelingsinstallatie met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT van ten hoogste 36 dB(A) op de meest nabijgelegen gevel van de woningen aan de [straatnaam] (1-41), voldoet aan genoemde grenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
In het rapport van Peutz van 12 januari 2021 zijn de resultaten beschreven van het onderzoek dat gedaan is op 22 en 29 december 2020 naar de geluidsemissie van de installaties op het plateau naar de omgeving. De conclusie van het rapport is dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau aan de balkonzijde van het appartementencomplex ten hoogste 40 dB (dag periode), 37 dB (avond periode) en 34 dB(A) in de nachtperiode bedraagt en op de zijgevel zijn de waardes respectievelijk 38, 37 en 34 dB(A). Dat valt binnen de vigerende geluidseisen.
6.5.
Ter zitting heeft het college verklaard dat de memo van de DCMR van 8 november 2023, die is overgelegd in zaak nr. ROT 21/4119 (omgevingsvergunning voor een fietsenstalling), tevens betrekking heeft op deze zaak. In deze memo geeft de DCMR antwoord op de vraag of de cumulatieve geluidbelasting onderzocht dient te worden. De reactie van de DCMR is dat de cumulatieve geluidbelasting meegenomen moet worden in de afweging of bij de te vergunnen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De cumulatieve geluidbelasting betreft een afweging tussen twee geluidbronnen, namelijk het gezamenlijk geluid ten gevolge van de inrichting, het kantoorgebouw Adriaan Volkerhuis, en het gezamenlijk geluid ten gevolge van de omgeving. Aan de hand van de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) is de omgeving, waaronder de woningen van eisers, te karakteriseren als een woonwijk in de stad. De richtwaarde bedraagt volgens deze publicatie 50 dB(A)-etmaalwaarde. Dit betekent dat de totale geluidbelasting door de ontwikkeling niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Geconcludeerd wordt dat het gecumuleerde geluid van de fietsenstalling, de installaties aan de noordzijde en de installaties op het dak met ten hoogste 42, 39 en 35 dB (A) onder de 50 dB(A)-etmaalwaarde blijft. De overige geluiden, zoals de perscontainer en het verkeer op het erf, dragen niet meer dan 1 dB bij aan het geluid dat de inrichting veroorzaakt naar de omgeving. De keukenafvoer en het stemgeluid van personen dragen ook nauwelijks bij aan het gemiddelde geluidniveau.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college het bestreden besluit ten aanzien van de cumulatieve geluidbelasting onvoldoende heeft gemotiveerd. De memo van de DCMR van 8 november 2023 dateert immers van na het bestreden besluit. Bij de voorbereiding van het bestreden besluit is geen onderzoek gedaan naar cumulatieve geluidsbelasting, terwijl dat volgens de memo waar het college zich bij aansluit wel had gemoeten. Dit is in strijd met artikel 7:12 van de Awb en artikel 3:2 van de Awb.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van voorgaande stukken in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu het woon- en leefklimaat van eisers door de installaties niet onevenredig wordt aangetast. Uit het geluidsrapport van Peutz van 12 januari 2021 blijkt dat de inrichting als geheel voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Uit de memo van DCRM blijkt dat de totale geluidbelasting van de inrichting en de omgeving lager is dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Eisers hebben geen tegenrapport overgelegd waaruit zou moeten blijken dat niet wordt voldaan aan de geluidswaarden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 en 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover daarbij de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan in stand is gelaten. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand. Het college heeft met de memo van DCMR het motiveringsgebrek hersteld. Nu de rechtsgevolgen in stand blijven, blijft de omgevingsvergunning in zijn geheel gelden.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 maart 2021, voor zover daarin is beslist dat de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan in stand is gelaten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 10 m, en
de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
[…].
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
07:00–19:00 uur
19:00–23:00 uur
23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 B(A)
de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein, met dien verstande dat de waarden in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, slechts gelden voor zover deze ligplaatsen als zodanig zijn bestemd op of na 1 juli 2012 en niet daarvoor in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen;
de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel, vermeerderd met 5 dB(A), ook gelden op de grens van het terrein in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, voor zover deze ligplaatsen:
1°. als zodanig zijn bestemd voor 1 juli 2012, of
2°. voor 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen en voor 1 juli 2022 als zodanig zijn bestemd;
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; en
de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
Bestemmingsplan Struisenberg

Artikel 19 Verkeer - Erf

19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, tuin, groenvoorzieningen en waterlopen;
[…].
19.2
Bouwregels
19.2.1
Algemeen
Op de voor 'Verkeer - Erf bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
[…];
in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een carport, slagboom, fietsenrekken, erfafscheidingen e.d., met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen uitsluitend zijn toegelaten indien deze vergund zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
[…].

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.