Beoordeling door de rechtbank
9. Eiser heeft op 20 februari 2024 een reactie op het verweerschrift ingediend. Gelet op de in artikel artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen termijn is dat stuk te laat ingediend. Zoals ter zitting besproken, heeft het college geen bezwaar tegen het toevoegen van dit stuk aan het dossier.
10. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de bestreden besluiten I en II, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
11. Artikel 15 van de AVG luidt:
"1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
Strijd met de goede procesorde in bezwaar
12. Eiser voert aan dat hij in strijd met de goede procesorde pas tijdens de hoorzitting in bezwaar twee pleitnota’s/bezwaarverweerschriften heeft ontvangen. Die mogen niet ten grondslag worden gelegd aan de beslissingen op bezwaar. Eiser verzoekt om de betreffende stukken niet-ontvankelijk te verklaren, en alle tijdens de hoorzitting besproken gronden en stellingen te verwerpen.
13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college in bezwaar in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. De bezwaarschriften van eiser tegen de primaire besluiten I en II zijn tijdens de hoorzitting van de Algemene Bezwaarschriftencommissie op 21 november 2022 behandeld. Het college heeft de twee pleitnota’s tijdens deze hoorzitting overgelegd. Met het college is de rechtbank van oordeel dat dit geen verweerschriften zijn en hierop dus niet de termijn van 10 dagen als bedoeld in artikel 7:4 van de Awb van toepassing is. Er zijn ook geen wettelijke bepalingen aan te wijzen die het college verplichten om pleitnota’s voorafgaand aan de hoorzitting over te leggen. Daar komt bij dat de pleitnota’s niet omvangrijk zijn (drie respectievelijk twee pagina’s). Eiser heeft de mogelijkheid gehad om te reageren op de pleitnota’s. Daarnaast heeft eiser ook nog de gelegenheid gehad om na de hoorzitting te regeren op de pleitnota’s, hetgeen eiser ook heeft gedaan op 29 november 2022. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld om op de pleitnota’s te regeren, en er was dan ook geen aanleiding om de inhoud van de pleitnota’s buiten beschouwing te laten. Evenmin bestaat er aanleiding om, zoals eiser wenst, alle tijdens de hoorzitting besproken gronden en stellingen van het college buiten beschouwing te laten.
Inzageverzoeken van 25 mei 2021
14. Eiser betoogt dat het college beide verzoeken van 25 mei 2021 in zijn geheel moet aanmerken als AVG-verzoek. Daarnaast voert eiser aan dat het college bij zowel het inzageverzoek met betrekking tot Suwinet als het inzageverzoek met betrekking tot de belhistorie over meer persoonsgegevens beschikt dan de reeds verstrekte gegevens. Daarnaast betoogt eiser op grond van de AVG eveneens recht te hebben om de namen en functies te weten van de ambtenaren die zijn persoonsgegevens hebben verwerkt. Eiser stelt ook recht te hebben op de betreffende personeelsdossiers, om te kunnen controleren of de behandelend ambtenaren in diens functie bevoegd waren tot het verwerken van zijn persoonsgegevens. Hij verwijst daarbij naar het arrest van het HvJEU van 20 december 2017 (ECLI:EU:C:2017:994) inzake Nowak. Verder heeft eiser gesteld dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het motiverings-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel.
15. Het college heeft de verzoeken van 25 mei 2021 in de primaire besluiten opgevat als verzoeken als bedoeld in artikel 15 van de AVG. Eisers stelling dat zijn verzoeken in zijn geheel moeten worden gezien als inzageverzoeken kan de rechtbank dan ook niet volgen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de vragen in zijn inzageverzoek van 25 mei 2021 met betrekking tot Suwinet zien op het verstrekken van informatie over de persoonsgegevens en dat dat deel van het verzoek dan ook niet kan worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG. Het college is in het primaire besluit I overigens ingegaan op alle door eiser op 25 mei 2021 ingediende vragen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de verstrekte verwerkingsoverzichten Suwinet (als bijlage bij het bestreden besluit I) en belhistorie (als bijlage bij het bestreden besluit II) voldaan aan het doel van artikel 15 van de AVG. Eiser heeft met deze verwerkingsoverzichten inzicht gekregen in welke persoonsgegevens zijn gebruikt en wat het verwerkingsdoel is geweest. Eiser is hiermee in staat gesteld om zijn gegevens te controleren en na te gaan of deze in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt. Daarbij heeft het college in beroep en op zitting aannemelijk gemaakt dat in bezwaar voor wat betreft de belhistorie meer verwerkte persoonsgegevens zijn gevonden, en dat dit uitsluitend komt door de overstap naar een nieuw systeem. De volledige heroverweging in bezwaarstaat er niet aan in de weg dat in de beslissing op bezwaar meer persoonsgegevens worden verstrekt.
17. Voor zover eiser stelt dat er meer persoonsgegevens zouden moeten zijn dan opgenomen in de verwerkingsoverzichten, zowel met betrekking tot Suwinet als de belhistorie, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens zijn verwerkt. Voor zover eiser met deze stelling bedoelt dat er ook na het indienen van het verzoeken dan wel na het nemen van de primaire besluiten nog persoonsgegevens met betrekking Suwinet en de belhistorie door het college zijn verwerkt kan deze stelling ook niet slagen. Het gaat immers om de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van het indienen van het inzageverzoek dan wel de periode waarop het verzoek ziet. De verzoeken van 25 mei 2021 van eiser zien dus niet op de nadien verwerkte persoonsgegevens.
18. Eisers stelling dat hij recht heeft op inzage in de namen en personeelsdossiers van de ambtenaren die zijn persoonsgegevens hebben geraadpleegd en/of beoordeeld, slaagt niet. Artikel 15 van de AVG ziet op het verstrekken van de persoonsgegevens van de indiener van het verzoek. Voor het college bestond er dan ook geen grondslag om de namen van de ambtenaren en hun personeelsdossiers te verstrekken.
19. Zoals uit de overwegingen 15 tot en met 18 volgt zijn de bestreden besluiten niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Ook is de rechtbank van oordeel dat het college met de bestreden besluiten het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.
De rechterlijke dwangsommen
20. In de uitspraken van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het college opgedragen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de uitspraken alsnog een besluit te nemen op de verzoeken van eiser bij gebreke waarvan hij aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Bij de bestreden besluiten I en II heeft het college de verbeurde dwangsom wegens de overtreding van de termijn van twee weken vastgesteld op € 100,-.
21. In het beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat hij recht heeft op nadere verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 300,-, omdat de primaire besluiten drie dagen te laat zijn genomen. Daarnaast voert eiser aan dat hij recht heeft op twee maal € 15.000,-, omdat hij met de primaire besluiten niet al zijn persoonsgegevens heeft ontvangen. Volgens eiser heeft het college deelbesluiten genomen en daarmee nog niet volledig beslist op eisers inzageverzoeken van 25 mei 2021. Daarnaast voert eiser aan dat het griffierecht in zaak ROT 21/4924 niet is vergoed.
22. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de beroepsgrond aangaande de verbeurde dwangsom van € 300,- niet van belang is. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat deze beroepsgrond wordt ingetrokken en laat de bespreking van deze beroepsgrond dan ook verder achterwege.
23. Ten aanzien van eisers beroepsgrond, dat hij recht heeft op twee maal € 15.000,-, overweegt de rechtbank het volgende. Omdat het college niet tijdig had beslist op eisers inzageverzoeken van 25 mei 2021, heeft eiser beroepen ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken. Dit heeft geresulteerd in de uitspraak van 22 februari 2022, waarna het college de primaire besluiten heeft genomen. Daarmee heeft het college beslist op eisers inzageverzoeken. Het enkele feit dat eiser naar zijn mening nog steeds niet alle persoonsgegevens heeft ontvangen en meent dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn genomen, maakt niet dat er is sprake is van deelbesluiten. Voor zover eiser het niet eens is met die besluiten, kan hij daartegen rechtsmiddelen aanwenden, hetgeen eiser ook heeft gedaan. Het college heeft dan ook door het nemen van de primaire besluiten voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2022. Er is dan ook geen sprake van het verbeuren van de maximale dwangsom van € 15.000,-.
24. Ten aanzien van het griffierecht in zaak ROT 21/4924 overweegt de rechtbank dat het niet aan het college is om het griffierecht te vergoeden. Overeenkomstig wat in de uitspraak van 22 februari 2022 is geoordeeld, dient het door eiser betaalde griffierecht door de griffier te worden teruggestort. Het bedrag is op 23 februari 2022 door de griffier van de rechtbank aan eiser terugbetaald.
25. Gelet op het voorgaande slagen eisers beroepsgronden niet. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn daarmee ongegrond.
Verzoek om schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn
26. Eiser heeft tot slot verzocht om schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij stelt dat het college de beslistermijn in bezwaar van een half jaar heeft overschreden.
27. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties (zoals hier, in bezwaar en vervolgens in beroep) in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd.De behandeling van het bezwaar mag maximaal een half jaar en de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar duren. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment dat het bestuursorgaan (in dit geval het college) het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment dat de rechter uitspraak doet.
28. Eiser stelt zijn bezwaarschriften tegen de primaire besluiten op 5 april 2022 kenbaar te hebben gemaakt bij de rechtbank. Het college stelt zich op het standpunt de bezwaarschriften voor het eerst te hebben ontvangen op 18 april 2022, nadat eiser zijn bezwaarschriften ook naar het college had verstuurd. Los van de vraag welke datum doorslaggevend is, ligt in beide gevallen tussen de ontvangst van de bezwaarschriften en het doen van uitspraak een periode van minder dan twee jaar. De redelijke termijn is daarmee niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.