Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend over de inbeslagneming van goederen naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) en een Europees Bevriezingsbevel (EBB) van de Belgische autoriteiten. De klager, bijgestaan door advocaat mr. T.S. Kessel, betwistte de rechtmatigheid van de inbeslagneming en vroeg om teruggave van de in beslag genomen goederen, waaronder voertuigen en bankrekeningen. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagneming rechtmatig was uitgevoerd en dat de Belgische autoriteiten een EOB en EBB hadden uitgevaardigd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de klager, die verdacht werd van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen. De rechtbank stelde vast dat de inbeslaggenomen goederen het bewijsmateriaal betroffen waarop het EOB betrekking had en dat de inbeslagneming voldeed aan de geldende voorschriften van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond en de klager niet-ontvankelijk in het beklag ten aanzien van reeds teruggegeven goederen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad.