ECLI:NL:RBROT:2024:2211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10862193 CV EXPL 24-106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzettermijn na ontruiming huurwoning en niet-ontvankelijkheid van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen Stichting Hef Wonen en een huurder, aangeduid als [gedaagde1]. De huurovereenkomst tussen Hef Wonen en [gedaagde1] was ontbonden bij verstekvonnis op 24 augustus 2023, omdat [gedaagde1] volgens Hef Wonen al geruime tijd geen hoofdverblijf in de woning had. De ontruiming vond plaats op 26 september 2023. [gedaagde1] stelde dat hij pas op 23 november 2023 op de hoogte was van het verstekvonnis en de ontruiming, en heeft op 15 december 2023 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. Hef Wonen betwistte de ontvankelijkheid van het verzet, stellende dat de verzettermijn was overschreden.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde1] niet-ontvankelijk was in zijn verzet, omdat dit te laat was ingesteld. De verzettermijn van vier weken na de ontruiming was verstreken. De kantonrechter benadrukte dat de termijn begint te lopen op de datum van ontruiming, en dat [gedaagde1] geen zwaarwegende bezwaren had die een verlenging van de termijn rechtvaardigden. De omstandigheden dat de dagvaarding en het verstekvonnis niet in persoon waren betekend, werden niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om de termijn te verlengen. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde1] voldoende gelegenheid had om op de hoogte te zijn van de ontruiming en dat hij niet tijdig verzet had ingesteld.

De proceskosten werden aan de zijde van Hef Wonen begroot op € 202,50, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing van de kantonrechter was dat [gedaagde1] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzet, en dat hij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10862193 CV EXPL 24-106
datum uitspraak: 1 maart 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen,
vestigingsplaats: Rotterdam ,
oorspronkelijk eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Lichtenveldt,
tegen
[gedaagde1],
woonplaats: [woonplaats1],
oorspronkelijk gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J.A. Bosch.
De partijen worden hierna ‘ Hef Wonen ’ en ‘ [gedaagde1] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 juli 2023, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2023 met zaaknummer 10648505 CV EXPL 23-22209;
  • de verzetdagvaarding van 15 december 2023, met bijlagen;
  • de aanvulling op de verzetdagvaarding van 19 december 2023, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van Hef Wonen van 25 januari 2024, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde1] , met bijlagen.
1.2.
Op 19 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [gedaagde1] , vergezeld door zijn partner [naam1] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Hef Wonen was de gemachtigde aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
In het verstekvonnis van 24 augustus 2023 is de huurovereenkomst die [gedaagde1] had met Hef Wonen ontbonden. [gedaagde1] is veroordeeld om de woning aan [adres1] te ontruimen. Hef Wonen heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd omdat [gedaagde1] volgens haar al geruime tijd geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft. De ontruiming van de woning is uitgevoerd op 26 september 2023.
2.2.
[gedaagde1] stelt dat hij pas op 23 november 2023 bekend is geraakt met het verstekvonnis en de ontruiming. De dagvaarding van 31 juli 2023 is achtergelaten in een gesloten envelop, de betekening van het verstekvonnis heeft ook plaatsgevonden door achterlating in een gesloten envelop en bij de ontruiming was [gedaagde1] niet aanwezig. [gedaagde1] vindt dat hij in deze omstandigheden op tijd op 15 december 2023 verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis. Hij vindt dat de huurovereenkomst niet ontbonden had mogen worden. Inmiddels heeft hij andere woonruimte bij zijn partner in [plaats1] , maar hij wil nog wel een schadevergoeding omdat hij verhuis- en opslagkosten heeft moeten maken en omdat er spullen zouden zijn verdwenen.
2.3.
Hef Wonen beroept zich erop dat de verzettermijn is overschreden en vindt dat [gedaagde1] niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Daarnaast vindt Hef Wonen dat de huurovereenkomst terecht is ontbonden. Juist uit de omstandigheid dat [gedaagde1] pas op 23 november 2023 heeft gemerkt dat de woning ontruimd is, terwijl op 31 juli 2023 al een dagvaarding is betekend, daarna het verstekvonnis is betekend en de ontruiming op 26 september 2023 is uitgevoerd, bevestigt dat [gedaagde1] niet zijn hoofdverblijf in de woning had.
[gedaagde1] is niet-ontvankelijk
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde1] niet-ontvankelijk is in het verzet, omdat dat te laat is ingesteld. De verzet had uiterlijk op 24 oktober 2023 moeten zijn ingesteld en dat is niet gebeurd. Als er al een reden zou zijn om de verzettermijn te verlengen, dan had het verzet uiterlijk op 7 november 2023 moeten zijn ingesteld. Ook in dat geval is [gedaagde1] veel te laat geweest met zijn verzetdagvaarding.
2.5.
Artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat verzet moet worden ingesteld binnen vier weken na (i) betekening van het verstekvonnis in persoon aan de veroordeelde, (ii) een daad van bekendheid van de veroordeelde of (iii) de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In artikel 144 onder d Rv staat vervolgens dat in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.
2.6.
Bepalend voor het begin van de termijn van vier weken is het tijdstip waarop een van de drie hiervoor genoemde gevallen zich voordoet. In dit geval is het vonnis niet in persoon betekend. [gedaagde1] heeft geen daad van bekendheid gepleegd voordat het verzet werd ingesteld. De ontruiming heeft echter plaatsgevonden op 26 september 2023. Dat is dus de datum waarop de termijn van artikel 143 lid 2 Rv is gaan lopen.
2.7.
Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK9154) volgt dat in sommige gevallen een beroep kan worden gedaan op een zekere verruiming van de verzettermijn om het recht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM) te effectueren. Het instellen van verzet binnen de wettelijke termijn (van vier weken) moet dan op zwaarwegende bezwaren stuiten waardoor het rechtsmiddel in de kern wordt aangetast. Hierbij moet ook het belang van de partij die het vonnis ten uitvoer heeft gelegd worden meegewogen.
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat de omstandigheden in deze zaak geen zwaarwegende bezwaren opleveren die maken dat [gedaagde1] niet binnen vier weken na 26 september 2023 verzet had kunnen instellen tegen het vonnis, ondanks dat zowel de oorspronkelijke dagvaarding als het verstekvonnis niet in persoon aan hem zijn betekend. Er moet vanuit worden gegaan dat de dagvaarding van 31 juli 2023 inderdaad in een gesloten envelop is achtergelaten. Datzelfde geldt voor het betekeningsexploot van 8 september 2023. [gedaagde1] is weliswaar op 8 september 2023 voor een korte vakantie naar Nice gevlogen, maar volgens zijn partner zijn zij op of rond 15 september 2023 teruggekomen. Vervolgens zijn zij pas op 18 oktober 2023 weer op vakantie gegaan. Dat [gedaagde1] kennelijk al die tijd niet in de woning is geweest, waardoor hij zowel de enveloppen van de deurwaarder heeft gemist als niet heeft gemerkt dat de woning op 26 september 2023 is ontruimd, komt volledig voor zijn risico. Hij heeft meer dan voldoende gelegenheid gehad om naar de woning te gaan. Er is daarom geen reden om de omstandigheid dat de dagvaarding en het verstekvonnis niet in persoon zijn betekend als zwaarwegend bezwaar aan te merken waardoor de verzettermijn verlengd zou moeten worden.
2.9.
Overigens, als de verzettermijn al verlengd zou moeten worden, dan wordt verlengd met een ‘redelijke termijn’. De kantonrechter is het eens met [naam2] in haar conclusie van 1 oktober 2021 voor het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022 (ECLI:NL:PHR:2021:918) die een termijn van veertien dagen voldoende acht. Die verlenging zou in dit geval dan betekenen dat [gedaagde1] in plaats van binnen vier weken na ontruiming, binnen zes weken na ontruiming verzet had moeten instellen. Ook dat heeft hij, zoals hiervoor al opgemerkt, niet gedaan. Voor een ‘verlenging’ van de termijn die erop neerkomt dat moet worden afgeweken van artikel 143 Rv in die zin dat aan de datum van tenuitvoerlegging geen betekenis toekomt, is geen plaats.
2.10.
Omdat [gedaagde1] niet-ontvankelijk is in zijn verzet, blijft het verstekvonnis in stand. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [gedaagde1] komt de kantonrechter niet toe.
Proceskosten
2.11.
[gedaagde1] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Hef Wonen € 135,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt × € 135,-) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 202,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [gedaagde1] niet-ontvankelijk in het verzet;
3.2.
veroordeelt [gedaagde1] in de proceskosten, die aan de kant van Hef Wonen worden begroot op € 202,50;
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
51909