ECLI:NL:RBROT:2024:2056
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaarschrift door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [naam gemeente] vastgesteld op € 1.158.000,- per 1 januari 2021, en had de gebruikersaanslag voor het belastingjaar 2022 opgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep van eiseres.
De rechtbank behandelt de vraag of de heffingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, aangezien het pas op 6 april 2022 door de heffingsambtenaar is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 14 maart 2022 eindigde. Eiseres betoogde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de datumstempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift was verzonden.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of de heffingsambtenaar eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de heffingsambtenaar zorgvuldigheid in acht moet nemen, de gemachtigde van eiseres tijdens de procedure niets heeft aangevoerd over de verschoonbaarheid. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.