ECLI:NL:RBROT:2024:2056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake onroerendezaakbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaarschrift door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [naam gemeente] vastgesteld op € 1.158.000,- per 1 januari 2021, en had de gebruikersaanslag voor het belastingjaar 2022 opgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep van eiseres.

De rechtbank behandelt de vraag of de heffingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, aangezien het pas op 6 april 2022 door de heffingsambtenaar is ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 14 maart 2022 eindigde. Eiseres betoogde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de datumstempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift was verzonden.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de heffingsambtenaar eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de heffingsambtenaar zorgvuldigheid in acht moet nemen, de gemachtigde van eiseres tijdens de procedure niets heeft aangevoerd over de verschoonbaarheid. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente]

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [naam gemeente] (de onroerende zaak) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.158.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is ook de gebruikersaanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2022 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Bartels heeft hiertegen beroep ingesteld. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. Eiseres betoogt dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaarschrift is binnen zes weken na ontvangst van de aanslag verstuurd. Ter zitting heeft eiseres daarnaast betwist dat het bezwaarschrift in de door de heffingsambtenaar overgelegde enveloppe met datumstempel 6 april 2022 zat.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift met de post wordt verstuurd, is het bezwaarschrift ook tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de heffingsambtenaar is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
4.2.
Vast staat dat de beschikking is gedagtekend op 31 januari 2022. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending hiervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde daarom op 14 maart 2022. Voor deze datum, dus uiterlijk op 13 maart 2022, had de heffingsambtenaar het bezwaar ontvangen moeten hebben of had hij, indien eiseres het stuk uiterlijk op deze datum ter post had bezorgd, het bezwaar uiterlijk op 20 maart 2022 (één week na afloop van de bezwaartermijn) moeten hebben ontvangen. Uitgaande van de dagtekening van het bezwaarschrift van 4 maart 2022 en de verklaring van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat hij het bezwaarschrift die dag op de post heeft gedaan, zou het bezwaarschrift tijdig ter post zijn bezorgd. In dat geval zou het bezwaarschrift dan uiterlijk op 20 maart 2022 door verweerder moeten zijn ontvangen. Dat is niet het geval in verband met het volgende.
4.3.
Op het bezwaarschrift, gedagtekend 4 maart 2022 staat de handgeschreven aantekening: “Binnengekomen op 6 april envelop bevat 2 zaken [zaaknummer 1] en [zaaknummer 2] .” In het dossier zit ook een envelop met daarop een datumstempel van 6 april 2022 en de handgeschreven aantekening: “Aanslagnr. [zaaknummer 1] en [zaaknummer 2] .” De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat op de dag dat de post is binnengekomen, de datumstempel op de envelop is gezet. Mede gelet op de handgeschreven aantekeningen op het bezwaarschrift en de envelop, ziet de rechtbank - anders dan eiseres - geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het bezwaarschrift in de genoemde envelop zat. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de datumstempel en gaat zij van de juistheid daarvan uit.
4.4.
Omdat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift op 6 april 2022 heeft ontvangen, is dit niet binnen een week na afloop van de bezwaartermijn en dus niet tijdig. Redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten zijn niet gesteld of gebleken. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Had de heffingsambtenaar eiseres in de gelegenheid moeten stellen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid?
5. Eiseres betoogt dat de heffingsambtenaar haar in de gelegenheid had moeten stellen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de, volgens de heffingsambtenaar, te late indiening van het bezwaar. Nu dit niet is gebeurd moet het beroep gegrond worden verklaard.
5.1.
De door de heffingsambtenaar in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat hij niet het bezwaar niet-ontvankelijk mag verklaren voordat hij eiseres in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat is niet anders indien het bezwaar is ingediend door een beroepsmatig optredende gemachtigde. [1] Omdat de gemachtigde van eiseres, ondanks alle tijd die hij hiervoor in beroep heeft gehad, tijdens de gehele beroepsprocedure niets heeft aangevoerd over de verschoonbaarheid van de te late indiening en omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, leidt dit er echter niet toe dat het beroep gegrond zou moeten worden verklaard.
6. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zoals hiervoor overwogen, heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift op 6 april 2022 ontvangen. De redelijke termijn van twee jaar is op het moment waarop deze uitspraak wordt gedaan dus niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595.