Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van [naam opposante] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder]. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 september 2023, waarin het beroep van Bartels tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat Bartels het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig had betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank concludeert dat het verzetschrift van 26 september 2023 geen gronden bevatte en dat Bartels niet tijdig gronden van verzet heeft ingediend. De rechtbank had Bartels eerder gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring, maar het verzuim is niet hersteld binnen de gestelde termijn. Hierdoor is het verzet niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft.
Daarnaast heeft Bartels verzocht om een vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang zou hebben geduurd. De rechtbank wijst dit verzoek af, aangezien er sinds de indiening van het beroep nog geen anderhalf jaar is verstreken. Tot slot is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter S.E.C. Debets, in aanwezigheid van griffier S.J. Veth, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.