ECLI:NL:RBROT:2024:2016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1035
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van een krediethypotheek in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres ontving sinds 1 augustus 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) in de vorm van een geldlening, omdat zij eigenaar was van een woning. Het college heeft op 20 september 2022 besloten dat er een krediethypotheek moest worden gevestigd op basis van de WOZ-waarde van de woning van € 259.000,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om de vestiging van een krediethypotheek op te leggen en dat er geen onredelijke gevolgen voor eiseres zijn. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de aangeboden waarborgen van eiseres niet voldoende zekerheid boden voor de terugbetaling van de lening. De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel verworpen, omdat de gevolgen van het besluit niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die het college met het beleid wilde bereiken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de vestiging van de krediethypotheek rechtmatig was. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.A.L. Kortrijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. D.J.J. Straver).

Inleiding

1. Met het besluit van 20 september 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres medegedeeld dat, rekening houdend met de waarde van haar woning op grond van de Wet waardering onroerende zaken (‘WOZ-waarde’) van € 259.000,- voor een bedrag van
€ 150.821,15 een krediethypotheek dient te worden gevestigd.
1.1, Met het besluit van 6 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft op 2 juni 2023 nog een brief ingediend.
1.3.
Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. P.M. van der Horst, als vervanger van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van het college.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen na te gaan of er een andere mogelijkheid tot garantstelling is dan de vestiging van een krediethypotheek. Bij brief van 1 augustus 2023 heeft eiseres waarborgen voor de afbetaling van de schuld aan het college ingezonden. Bij brief van 4 augustus 2023 heeft het college gereageerd op de door eiseres aangeboden waarborgen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres ontvangt sinds 1 augustus 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) in de vorm van een geldlening, omdat zij eigenaar is van een woning.
2.1.
Eiseres bewoont sinds 13 januari 2007 een woning aan de [adres] (de woning) in Rotterdam. Uit een onderzoek van W&I is gebleken dat er vermogen is in de woning dat voor vestiging van een krediethypotheek in aanmerking komt. Dit is met het primaire besluit aan eiseres bekendgemaakt. Eiseres heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend, dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
3. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres eigenaar is van de door haarzelf bewoonde woning. De WOZ-waarde van de door haar bewoonde woning bedraagt € 259.000,- (peiljaar 2020). Het saldo van de hypotheek bedraagt
€ 53.278,85. Het vermogen in de woning is vastgesteld op € 205.721,15. Vrijlating in de woning is op basis van de Pw in het jaar 2020 vastgesteld op € 52.500,-. Het maximale leenbedrag is op basis van het voorgaande vastgesteld op € 150.821,15.
4. In artikel 48, derde lid, van de Pw is bepaald dat het college aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen kan verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
4.1.
Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pw heeft de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, recht op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
4.2.
In artikel 50, tweede lid, van de Pw is bepaald dat, indien voor de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, recht op algemene bijstand bestaat, die bijstand de vorm van een geldlening heeft:
a. indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid; en
b. voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d.
4.3.
Het college voert het beleid dat indien met toepassing van artikel 50 van de Pw bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, de bijstand wordt verleend onder vestiging van een krediethypotheek en dat de vestiging van een krediethypotheek en de terugbetaling van de geldlening worden gebaseerd op de regels in de Handreiking Krediethypotheek Bijstand van Stimulansz, november 2019. Voorts heeft het college in zijn beleid onder meer bepaald dat het niet is toegestaan gedurende een aaneengesloten periode van bijstandverlening de waarde van de woning opnieuw vast te stellen omdat de belanghebbende duidelijkheid moet hebben over het bedrag van de lening. Alleen als de bijstandverlening langdurig wordt onderbroken, te weten voor een periode van meer dan twee jaar, wordt bij een nieuwe aanvraag de krediethypotheek opnieuw beoordeeld. Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstand opnieuw recht op bijstand ontstaat, dan wordt de bijstand verleend onder verband van de laatst gevestigde hypotheek.
4.4.
Niet in geschil is dat is voldaan aan de in artikel 50, tweede lid, onder a en b, van de Pw genoemde voorwaarden en dat het college op grond van artikel 50 van de Pw daarom gehouden was de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken.
4.5.
Artikel 48, derde lid, van de Pw geeft het college de bevoegdheid om aan de bijstandverlening de verplichting te verbinden een krediethypotheek te vestigen. De wetgever heeft bij de invoering van de WWB nadrukkelijk overwogen dat met het vervallen van het Besluit krediethypotheek per 1 januari 2004 het voor gemeenten nog steeds mogelijk blijft om een krediethypotheek op een eigen woning te vestigen en dat het binnen de systematiek van de WWB past om gemeenten de bevoegdheid te geven al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheden van zekerheidsrechten (Kamerstukken II, 2002/03, 28 870, nr. 13, blz. 171). Dit is onder de Pw niet anders.
Gelet hierop valt niet in te zien waarom het college niet bevoegd zou zijn om voor de wijze waarop van de hem toekomende bevoegdheid als bedoeld in artikel 48, derde lid, van de Pw gebruik wordt gemaakt, beleid vast te stellen. Er bestaat geen grond voor het standpunt dat het college buiten de grenzen is getreden van een redelijke beleidsbepaling.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in bezwaar, aangezien zij op dat moment niet langer een uitkering op grond van de Pw ontving. Er had dan ook moeten worden bezien of de totale hoogte van de te vestigen hypotheek nog wel passend was ten opzichte van het bedrag dat zij aan bijstand in de vorm van een geldlening heeft ontvangen. Verder wijst eiseres erop dat het twee jaar heeft geduurd voordat het besluit is genomen dat een krediethypotheek dient te worden gevestigd. Dit is onevenredig bezwarend, omdat zij hierdoor niet eerder in de gelegenheid is geweest om een afweging te maken of zij de uitkering wilde hebben of behouden.
5.1.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in bezwaar en dat dit onevenredig bezwarend voor eiseres is geweest overweegt de rechtbank als volgt. Ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit was niet bekend of eiseres langdurig niet bijstandsbehoeftig zou zijn. Uit artikel 7 van het Besluit krediethypotheek volgt dat, indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, deze wordt verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek. Het college wijkt hier, ten gunste van de werkzoekende, vanaf en hanteert een termijn van zes maanden. Op het moment dat eiseres binnen zes maanden na de beëindiging van de bijstandsuitkering weer bijstandsbehoeftig zou worden, wordt de bijstand verleend onder verband van de laatst gevestigde hypotheek. Ten tijde van het bestreden besluit was deze termijn van zes maanden nog niet verstreken. Het college had dan ook een belang bij de vestiging van een krediethypotheek voor het maximale vestigingsbedrag. Het college heeft in het verweerschrift aangevoerd dat zij het beleid voert dat voor vorderingen boven het grensbedrag van € 6.000,- alsnog een krediethypotheek wordt gevestigd om zekerheid te
hebben voor terugbetaling. In geval van eiseres bedraagt de vordering € 10.865,47 zodat dit grensbedrag ruim is overschreden. Conform het beleid heeft het college dan ook een krediethypotheek gevestigd. Het college hoefde naar het oordeel van de rechtbank niet van haar beleid af te wijken. Bj het toekenningsbesluit van 21 juli 2020 is eiseres bericht dat de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening en dat wordt onderzocht of het mogelijk is dat zij een krediethypotheek krijgt. Zij is dan ook vanaf het begin geïnformeerd dat deze mogelijkheid bestond, zodat zij op dat moment ook de afweging had kunnen maken of zij wel of geen bijstand wenste te ontvangen. Dat het twee jaar heeft geduurd voordat aan eiseres is medegedeeld dat een krediethypotheek dient te worden gevestigd, maakt dit niet anders.
5.2.
Met betrekking tot de door eiseres aangeboden waarborgen voor de afbetaling van de schuld aan het college oordeelt de rechtbank dat deze waarborgen onvoldoende zekerheid bieden voor het college. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd gesteld dat de aangeboden waarborgen niet die mate van zekerheid kunnen bieden voor de terugbetaling van de gehele lening die de vestiging van een krediethypotheek wél biedt. In geval van een krediethypotheek wordt, indien de woning wordt verkocht of vererfd, (het restant van) de vordering bij voldoende opbrengst meteen in zijn geheel afgelost aan het college. Dit is bij de door eiseres aangeboden waarborgen niet het geval.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiseres heeft er geen belangenafweging plaatsgevonden, waardoor het bestreden besluit een draagkrachtige motivering ontbeert.
6.1.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat dit beginsel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) een kader geformuleerd voor de toetsing van op een discretionaire bevoegdheid berustende besluiten aan het evenredigheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep sluit zich in de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2207) hierbij aan. De wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is ook niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college gebruik mogen maken van haar bevoegdheid om de verplichting tot de vestiging van een krediethypotheek op te leggen. Niet is gebleken dat de gevolgen voor eiseres onevenredig zijn ten opzichte van het met het door het college gevoerde beleid beoogde doel. Door de vestiging van een krediethypotheek krijgt het college zekerheid tot terugbetaling van de aan eiseres verstrekte geldlening waarbij het gaat om gemeenschapsgeld. De rechtmatige besteding van overheidsgeld is een legitiem doel. Het besluit is ook noodzakelijk om het doel te bereiken. De rechtbank is met het college van oordeel dat er geen andere middelen zijn om een dergelijke zekerheid tot terugbetaling te verkrijgen. Eiseres heeft niet nader onderbouwd welke minder ingrijpende middelen voor het college beschikbaar zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de belangen evenwichtig gewogen. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres geen tot weinig hinder ondervindt van de vestiging van een krediethypotheek. Zij zal dit slechts merken bij een verkoop en/of vererving van de woning. In dat geval zal bij een toereikende opbrengst meteen de vordering van het college worden afgelost. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de vestiging van een krediethypotheek voor eiseres niet onevenredig bezwarend is. Het college heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat eiseres uiteraard niet méér verschuldigd is aan het college dan zij daadwerkelijk aan bijstand in de vorm van een geldlening heeft ontvangen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.