ECLI:NL:RBROT:2024:1894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/4875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd voor het vervoeren van een varken met een ernstige open wond

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen een boete van € 1.500,- die is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 22 juli 2021. Dit rapport stelde vast dat eiser een varken had laten vervoeren dat niet geschikt was voor transport, omdat het een ernstige open wond vertoonde. Eiser maakte bezwaar tegen de boete, maar dit werd door verweerder gehandhaafd in een besluit van 28 september 2022.

De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de overtreding terecht is vastgesteld, maar dat de boete moet worden gematigd vanwege een zorgvuldigheidsgebrek van verweerder. Eiser werd pas bijna een jaar na de constatering van de overtreding op de hoogte gesteld van de bevindingen, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat de boete moet worden verlaagd naar € 1.350,- en dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat, hoewel eiser een hoge graad van dierenwelzijn nastreeft, hij toch verantwoordelijk is voor het niet opmerken van de ernstige wond bij het varken. De rechtbank vernietigt het besluit van 28 september 2022 voor zover het de hoogte van de boete betreft en herroept het primaire besluit in dat opzicht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [naam], te [plaats], eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Sukul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 12 augustus 2022 heeft verweerder eiser de boete opgelegd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 september 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 22 juli 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 21 juli 2021 omstreeks 09:35 uur.
Ik bevond me in de stal bij het losbordes van [de slachterij] waar ik belast was met de AM keuring van varkens. Ik zag daar tijdens het lossen het volgende dier:
Mannelijke, witte vleesvarken met slachtbliknummer [nummer] en UBN [nummer] (foto 1) met een ovale diepe ernstige open wond, van lengte ongeveer 10 cm en breedte ongeveer 15 cm op de buiten kant van de linker-voorpoot, ter hoogte van de elleboog. (foto 2, 3 en 4)
Ik besloot het dier nader te bekijken en zag een scherp begrensde open wond. Er was een duidelijke overgang te zien van het deel van de wond en de normale/gezonde huid. De wond was in het midden dusdanig diep dat het gevuld was met vervuild strooisel en niet zichtbaar was tot hoe ver de wond naar binnen ging. De randen vertoonden een brede rand van granulatie. Granulatie is de tweede fase in wondgenezing. Wanneer een wond ontstaat komt er in de eerste fase ontsteking en zwelling, vervolgens vult de wond zich met nieuw tijdelijk weefsel (dit gebeurt meestal vanuit de randen waarna het naar binnen toe werkt). Dit tijdelijk weefsel, wat granulatieweefsel wordt genoemd, is goed doorbloed en ziet er daarom vrij rood uit. Daarnaast was er verse ronde open wond van ongeveer 1 cm bij 1 cm in dewond. Deze had recent gebloed. Dit kan duiden op aantasting van het granulatieweefsel van de diepe ernstige open wond, die goed doorbloed is en snel kan bloeden. Op de huid rondom de wond zaten geen haren meer, dit is een teken dat er al littekenweefsel aanwezig is (de laatste fase van wondgenezing). Littekenweefsel heeft een slechte doorbloeding waardoor haarzakjes niet kunnen overleven en er dus geen haren groeien.
Ook was de gehele poot gezwollen, de zwelling duidde op een ontsteking. Het dier belastte de aangetaste poot niet normaal. Het dier liep moeilijk, waarbij er niet volledig werd gesteund op de aangetaste poot (zie video). Dit kan een teken van pijn zijn.
Buiten de lokale afwijking waren er ook op de linker voorpoot oppervlakkige wonden zichtbaar met rood verkleuring in het midden en haarloos aan de randen. Daarnaast was er ook een prolaps ani, een uitstulping van weefsel wat normaal gesproken binnen het lichaam bevindt, zichtbaar (foto 5) Deze was ongeveer 5 cm bij 5 cm, rood verkleurd en licht bloedend.
Deze waarneming is door mij als officiële dierenarts herkend als een ernstige open wond omdat de integriteit van het lichaamsoppervlak ernstig aangetast was, de wond dusdanig groot was dat er verschillende stadia van wondgenezing aanwezig waren (ontstekingsverschijnselen, granulatieweefsel en littekenweefsel). Granulatieweefsel ontstaat na tenminste 3 tot 5 dagen. Hieruit blijkt dat de afwijking al voor het transport aanwezig was.
Het varken had meerdere afwijkingen en is niet toegelaten tot de slacht en ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie (zie VOS lijst).
Op het bij het varken behorende aanvoerdocument staat vermeld dat het varken afkomstig was van UBN [nummer]. Bij het raadplegen van het identificatie- en registratiesysteem voor dieren bleek dit nummer te zijn van [eiser] (zie bijlage uitdraai I&R raadplegen meldingseenheden en relaties).
[…]
Ik heb op 22 juli 2021 tweemaal gebeld naar het bedrijf, maar kreeg geen gehoor. De derde keer kreeg ik een werknemer aan de lijn, die niet verantwoordelijk was voor het bedrijf.
Deze persoon heeft mij een ander telefoonnummer gegeven om de verantwoordelijke persoon te kunnen spreken. Echter kreeg ik bij het bellen van dit telefoonnummer geen gehoor. Om deze reden is er geen rapport van bevindingen aangezegd bij, cautie gegeven aan of verhoord bij de verantwoordelijke persoon voor het bedrijf.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De houder op de plaats van vertrek liet een varken vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het varken een ernstige open wond vertoonde.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 8, eerste lid, gelet op bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder b, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiser daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder terecht de overtreding heeft vastgesteld maar dat het beroep gegrond is omdat de boete moet worden gematigd.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert aan dat hij pas een jaar na de constatering van de vermeende overtreding op de hoogte is gesteld. Het getuigt niet van een serieuze behandeling van de vermeende overtreding als verweerder een jaar lang niets doet in de afhandeling van de zaak. Verder wijst eiser erop dat zijn bedrijf deelneemt aan de Beter Leven keten van Meat Friends en dat hij dus produceert onder een hoge graad van dierenwelzijn, duurzaamheid en lokale verbindingen in de vorm van een zichtstal. Binnen die keten wordt de gezondheid van de dieren op periodieke basis gemonitord en gecertificeerd. Dit voorval past dan ook niet in het bedrijf van eiser en komt normaliter niet voor. Eisers bedrijf en zo ook de hele varkenshouderijsector in Nederland, is professioneel en integer. Eiser erkent dat een varken met een poot zoals uit de foto’s bij het rapport blijkt, niet mocht worden vervoerd. Dit past ook niet in de cultuur en handelswijze binnen het bedrijf van eiser. Desalniettemin kan het voorkomen dat er foutjes gemaakt worden. Het afleveren van vleesvarkens is een stevige zware klus; de dieren wegen 120 kilo en werken niet altijd welwillend mee. Voorts worden wekelijks 400 dieren afgeleverd en kan het voorkomen dat bepaalde zaken over het hoofd worden gezien. Ook zijn veel schrammen of lichte wondjes die een dier in de stal kan oplopen bij aflevering hersteld en niet meer zichtbaar. Eiser vindt het buitenproportioneel dat een boete van € 1.500,- wordt opgelegd voor een relatief licht en onopzettelijk gepleegd vergrijp.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat zijn bedrijf het betreffende varken heeft laten vervoeren. Ook betwist eiser niet dat gelet op de wond, het varken niet had mogen worden vervoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van bevindingen ook voldoende duidelijk en heeft de toezichthouder daarin voldoende gemotiveerd dat sprake was van een ernstige open wond en dat deze al voorafgaand aan het transport aanwezig moet zijn geweest en ook zichtbaar moet zijn geweest. Op grond van paragraaf 1 en paragraaf 2, aanhef en onder b, van Hoofdstuk I, Bijlage I, van de Transportverordening mag een dier niet worden vervoerd als het dier een ernstige open wond heeft. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser deze voorschriften heeft overtreden.
6.2.
Verweerder was bevoegd [2] eiser voor deze overtreding een boete op te leggen. In het interventiebeleid heeft verweerder beschreven wanneer hij van zijn boetebevoegdheid gebruik maakt. In dit geval is dat het Specifiek interventiebeleid dierenwelzijn tijdens transport en daarin [3] is deze overtreding aangemerkt als klasse B waarvoor direct een boete wordt opgelegd. De rechtbank vindt het opleggen van een boete in dit geval ook niet disproportioneel. Dat eiser produceert onder een hoge graad van dierenwelzijn en dit soort overtredingen zeer ongebruikelijk is voor hem, neemt niet weg dat eiser een verwijt kan worden gemaakt. Ook als eiser het dier niet opzettelijk heeft laten vervoeren, treft hem het verwijt dat hij de ernstige open wond bij het varken niet heeft opgemerkt. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat van schrammen of lichte wondjes geen sprake was, maar van een ernstige open wond met een afmeting van ongeveer 10 bij 15 centimeter op de buiten kant van de linkervoorpoot. Dit had niet over het hoofd gezien mogen worden. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren [4] is de boete voor deze overtreding vastgesteld op € 1.500,-. De wetgever heeft dus al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig wordt gevonden. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Doordat eiser dit varken met een ernstige open wond heeft laten vervoeren is het dier onnodig lijden berokkend. De hoogte van de boete vindt de rechtbank voor deze overtreding evenredig.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser terecht stelt dat hij te laat op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de toezichthouder. In onder meer de uitspraak van 20 juli 2017 [5] heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven geoordeeld dat op verweerder in beginsel de verplichting rust om degene die is gehouden tot naleving van de transportvoorschriften tijdig op de hoogte te stellen van de controle-bevindingen. Gebeurt dit niet, dan treft verweerder het verwijt dat hij in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft gehandeld. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder weliswaar een dag na de constatering pogingen heeft ondernomen om een verantwoordelijke van het bedrijf telefonisch in te lichten, maar dat is niet gelukt. Nadien zijn er geen andere pogingen meer ondernomen. Eiser is pas met het voornemen van 14 juli 2022 (bijna een jaar later) op de hoogte gebracht van de bevindingen van de toezichthouder. Verweerder heeft hierdoor in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit wordt door verweerder ook erkend. Dit betekent dat het beroep gegrond is vanwege het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten voor zover eiser die heeft gemaakt. De rechtbank ziet in het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek echter geen reden om de boete te vernietigen omdat eiser ondanks het zorgvuldigheidsgebrek voldoende gelegenheid heeft gehad (namelijk in de zienswijze, bezwaar en in beroep) om de bevindingen van de toezichthouder te betwisten.
6.4.
Vaststaat dus dat na het moment van constatering van de overtreding (op een week na) 12 maanden zijn verstreken voordat eiser daarvan (met het voornemen) op de hoogte is gesteld en een boete is aangezegd. In het verweerschrift heeft verweerder gewezen op intern beleid dat sinds 3 april 2023 wordt gehanteerd op grond waarvan verweerder de boete matigt met 10 % als de periode tussen de overtredingsdatum en de aanzegging langer dan zeven maanden heeft geduurd. Verweerder vraagt de rechtbank in het verweerschrift om de boete van eiser om die reden te matigen met 10 %. Dit zal de rechtbank doen. Overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het boetebedrag (verder) moet worden gematigd.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht de overtreding heeft vastgesteld maar dat de boete wordt gematigd in overeenstemming met intern beleid van verweerder inzake te late aanzegging. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van het boetebedrag vernietigd en het primaire besluit in zoverre herroepen. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank matigt de boete met 10 % en stelt de boete vast op € 1.350,-.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Van te vergoeden proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 september 2022, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • stelt de boete vast op € 1.350,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6 van de Wet dieren en artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren
3.IB02-SPEC 17, regel 17R0252000
4.gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren