ECLI:NL:RBROT:2024:1883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/764
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag leges omgevingsvergunning en de vraag naar geringe wijziging

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser, een V.O.F. uit [plaats], tegen de aanslag leges omgevingsvergunning beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] had op 20 december 2021 een aanslag opgelegd van € 48.303,15, welke na bezwaar op 28 december 2022 werd verminderd tot € 42.074,75. Eiser betwist de hoogte van de aanslag en stelt dat er sprake is van een geringe wijziging ten opzichte van een eerdere aanvraag uit 2012. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser en concludeert dat er geen sprake is van een geringe wijziging. De rechtbank wijst erop dat de gemeente leges mag heffen voor elke aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning, tenzij er sprake is van een geringe wijziging. De rechtbank oordeelt dat de tweede aanvraag substantieel verschilt van de eerste, wat leidt tot de conclusie dat de aanslag terecht is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de aanslag blijft in stand. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/764

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] V.O.F., uit [plaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft aan eiser met dagtekening 20 december 2021 een aanslag leges omgevingsvergunning opgelegd van € 48.303,15.
1.1.
Het bezwaar van eiser hiertegen is in de uitspraak op bezwaar van 28 december 2022 (het bestreden besluit) gegrond verklaard en de aanslag is daarbij verminderd tot € 42.074,75.
1.2
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
1.3
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen.

Feiten

2. Eiser heeft op 31 december 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een bewaarschuur voor de opslag van akkerbouwproducten en de stalling van werktuigen. Hiervoor is aan eiser een aanslag leges omgevingsvergunning opgelegd van € 31.142,-. Op 17 april 2013 is de vergunning verleend. Vervolgens zijn er diverse aanpassingen gedaan aan het bouwproject, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in de aanvraag voor een omgevingsvergunning van 10 januari 2019, naar aanleiding waarvan de aanslag waar het hier om gaat is opgelegd. Deze aanslag is gebaseerd op een bedrag aan bouwkosten van € 2.000.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. Gemeenten hebben de mogelijkheid om rechten te heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. [1] De gemeente Goeree-Overflakkee heeft op basis hiervan de Legesverordening 2019 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De gemeente heft onder meer leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de hoogte van de aanslag juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Eiser voert aan dat hij het redelijk vindt dat hij moet bijbetalen voor de uitbreiding van de bewaarschuur, maar dat de volledige kosten van twee aanvragen niet passend zijn.
Volgens eiser is sprake van een geringe wijziging van de eerste aanvraag uit 2012.
6. In hoofdstuk 3 van de tarieventabel die bij de Verordening hoort staat dat voor elke aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning leges moeten worden betaald, gebaseerd op de hoogte van de bouwkosten. Dit geldt voor elke aanvraag opnieuw, tenzij sprake is van een geringe wijziging van een omgevingsvergunning. Daarover staat in artikel 2.5 van de tarieventabel:
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot wijziging van een omgevingsvergunning als gevolg van een, naar de omstandigheden beoordeeld, geringe wijziging in het project: € 110,-.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een geringe wijziging.
De tweede aanvraag gaat over een bruto vloeroppervlak van 8.462 m² en een inhoud van 72.896 m³, terwijl de eerste aanvraag ging over 5.790 m² en een inhoud van 52.110 m³.
Verder is in vergelijking met de eerste aanvraag sprake van een verhoging van de nok, verlenging van het gebouw met 20 meter, vervorming van het bouwblok en aanbouw van berging, laadkade en luifel, zoals in de tweede aanvraag staat. Ook heeft voor de tweede aanvraag een uitgebreidere toetsing door de gemeente moeten plaatsvinden, dan bij de eerste aanvraag, zoals uit de ruimtelijke onderbouwing van de tweede aanvraag blijkt.
Dit alles maakt dat niet gesproken kan worden van een geringe wijziging van de eerste aanvraag.
8. Verder geldt dat er op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld het arrest van 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943) geen rechtstreeks verband nodig is tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van door de gemeente verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten. Bovendien heeft de gemeente in dit geval bij de tweede aanvraag ook een duidelijk uitgebreidere toetsing moeten doen dan bij de eerste aanvraag en daarvoor kosten gemaakt.
9. Eiser wijst er op dat hij op advies van de gemeente een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Dit is echter ook de juiste manier: zonder een nieuwe aanvraag kon eiser niet bouwen, want de nieuwe plannen kwamen niet meer overeen met de verleende vergunning van de eerste aanvraag.
Dat aan eiser tijdens de overleggen met de gemeente niet verteld is dat hij opnieuw leges moest betalen, had ter voorlichting beter gekund, maar dit volgt ook uit de Verordening en dit betekent niet dat de Verordening daarom op dit punt niet mag worden toegepast.
10. Als sprake is van een nieuwe aanvraag, is tussen partijen niet in geschil dat de leges naar het juiste bedrag zijn vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat de aanslag van € 42.074,75 in stand blijft.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, voorzitter, en mrs. R.J.P. Ferwerda en G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 februari 2024.
De voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 229 Gemeentewet.