ECLI:NL:RBROT:2024:1853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
C/10/666558 / HA ZA 23-863incident
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot uitkering voorschot op nalatenschap met afwijzing van tegenvordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2024, is een incident aan de orde waarbij [erflater01] een voorschot van € 50.000,- op zijn erfdeel uit de nalatenschap van zijn overleden vader, [erflater], vordert. De rechtbank heeft vastgesteld dat [erflater01] in een Tbs-kliniek verblijft en financiële ondersteuning nodig heeft voor zijn levensonderhoud en advocaatkosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende grond is om [erflater01] een voorschot van € 25.000,- toe te kennen, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om zijn lasten te voldoen zonder dit voorschot. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde01] om [erflater01] te veroordelen tot medewerking aan een uitkering van € 80.000,- uit de nalatenschap afgewezen, omdat [gedaagde01] onvoldoende belang heeft aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat [gedaagde01] onmiddellijk moet voldoen aan de veroordeling om het voorschot uit te keren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/666558 / HA ZA 23-863
Vonnis in incident van 21 februari 2024
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Groningen,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het eerste incident,
verweerder in het tweede incident,
advocaat mr. A.D. van Erp te Utrecht,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Ridderkerk,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het eerste incident,
eiseres in het tweede incident,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.
Omdat de achternamen van partijen niet onderscheidend zijn worden zij hierna [erflater01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 223 Rv), met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident tevens inhoudende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 223 Rv), met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie in het incident van [erflater01] ;
  • de akte overlegging producties van [erflater01] ;
  • de akte uitlaten producties van [gedaagde01] .

2.De beoordeling in de incidenten

De feiten in het kort

2.1.
Op [datum01] is in [plaats01] [erflater01] (hierna: erflater) overleden. Op [datum02] is in [plaats02] [erflaatster01] (hierna: erflaatster) overleden. Erflater en erflaatster waren in gemeenschap van goederen gehuwd. [erflater01] en [gedaagde01] zijn hun kinderen.
2.2.
Erflater en erflaatster hebben bij testamenten van 12 juli 1977 over hun nalatenschappen beschikt. Zij hebben beiden aan elkaar gelegateerd alle roerende en onroerende zaken tegen inbreng van of verrekening van de waarde daarvan met de nalatenschap en zij hebben beiden het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd.
2.3.
Erflaatster, [erflater01] en [gedaagde01] zijn de erfgenamen van erflater en hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. In 2021 heeft Trias Notarissen een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld van de nalatenschap van erflater. Deze boedelbeschrijving is nooit definitief gemaakt.
2.4.
[erflater01] en [gedaagde01] zijn de erfgenamen van erflaatster. [gedaagde01] heeft deze nalatenschap zuiver aanvaard en [erflater01] beneficiair. Door de beneficiaire aanvaarding moet de nalatenschap van erflaatster worden vereffend. De advocaten van partijen zijn tot boedelgevolmachtigden in de nalatenschap van erflaatster benoemd en zijn gezamenlijk bevoegd tot beheer en beschikking over de goederen van de nalatenschap van erflaatster.
2.5.
[erflater01] is in mei 2023 een kort gedingprocedure tegen [gedaagde01] gestart, omdat hij behoefte had aan de uitkering van zijn erfdeel uit de nalatenschap van erflater, dan wel een voorschot daarop. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 7 juni 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4821), voor zover hier van belang, [gedaagde01] veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan voldoening aan [erflater01] van een voorschot op zijn erfdeel in de nalatenschap van erflater van € 30.000,-. [gedaagde01] heeft hieraan meegewerkt.
De vorderingen in de hoofdzaak
2.6.
De vorderingen in de hoofdzaak komen er, samengevat, op neer dat [erflater01] verdeling vordert van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. Volgens [erflater01] bedragen de erfdelen in de nalatenschap van erflater € 87.553,43 per persoon, zodat deze erfdelen aan erflaatster, [gedaagde01] en [erflater01] kunnen worden toebedeeld. [erflater01] wil daarnaast dat de nalatenschap van erflaatster wordt verdeeld, maar volgens [erflater01] moet [gedaagde01] wel veroordeeld worden om bedragen die zij aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken (€ 159.195,-) aan de nalatenschap te vergoeden. Voor zover [gedaagde01] stelt dat sprake is van schenkingen, doet [erflater01] een beroep op vernietiging van deze schenkingen. Ook moet [gedaagde01] volgens [erflater01] een bedrag van € 396,- aan de nalatenschap vergoeden voor het vervangen van sloten. [erflater01] wil daarnaast dat een aantal roerende zaken uit de nalatenschap van erflaatster aan hem worden toebedeeld.
Het incident van [erflater01]
2.7.
[erflater01] vordert dat [gedaagde01] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan uitkering van een voorschot uit de nalatenschap van erflater, dan wel erflaatster, van € 50.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, en hieraan een dwangsom te verbinden van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde01] na betekening van het vonnis weigerachtig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen.
2.8.
[erflater01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij in [kliniek01] verblijft en derhalve geen recht heeft op een uitkering, maar wel kosten heeft. [erflater01] werd financieel ondersteund door erflater en erflaatster. Omdat deze ondersteuning er niet meer is, wil [erflater01] graag een voorschot krijgen op zijn erfdeel. Hij heeft deze nodig om de kosten van zijn levensonderhoud en zijn advocaatkosten te betalen. Het reeds verkregen voorschot is al opgegaan aan advocaatkosten en het betalen van andere schuldeisers.
2.9.
[gedaagde01] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat [erflater01] de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak kan afwachten en ook onvoldoende (aangetoond) belang heeft bij het gevorderde voorschot. Ook is [erflater01] volgens [gedaagde01] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De beoordeling van de incidentele vordering van [erflater01]
2.10.
De rechtbank ziet voldoende grond om aan [erflater01] een voorschot te verstrekken van € 25.000,- en de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Hieronder wordt toegelicht hoe tot dit oordeel is gekomen.
2.11.
Voor toewijzing van een voorlopige voorziening gedurende de duur van het geding is nodig dat het gaat om een vordering die samenhangt met de hoofdvordering (artikel 223 lid 2 Rv). Daar is hier sprake van, want de gevraagde voorlopige voorziening van [erflater01] hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven.
2.12.
Vervolgens moet beoordeeld worden of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat, in verband met het restitutierisico, meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.13.
[erflater01] onderbouwt voldoende dat hij belang heeft bij het verkrijgen van een voorschot, omdat hij vanwege zijn verblijf in een Tbs-kliniek niet in staat is om inkomen te genereren terwijl hij wel uitgaven moet verrichten voor zijn dagelijkse levensonderhoud en hij advocaatkosten heeft in verband met deze procedure. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat [erflater01] over een vermogen beschikt waaruit hij zijn lasten kan voldoen. Dat [erflater01] inmiddels al een bedrag van € 37.750,- heeft ontvangen, maakt niet dat [erflater01] geen belang meer heeft. De rechtbank is van oordeel dat [erflater01] met de door hem overgelegde producties voldoende aannemelijk maakt dat dit bedrag, of in ieder geval een groot deel daarvan, inmiddels is opgegaan aan kosten voor zijn advocaat, aan kosten voor levensonderhoud en aan het afbetalen van schuldeisers.
2.14.
Voorts staat de vordering van [erflater01] op de nalatenschap van erflater tot het beloop van het gevorderde voorschot voldoende vast, want [gedaagde01] betwist niet dat het erfdeel waar [erflater01] recht op heeft in de nalatenschap van erflater € 87.553,43 bedraagt.
2.15.
Dat de nalatenschappen in strikte zin niet over voldoende liquide middelen beschikken, omdat beide nalatenschappen volgens [gedaagde01] slechts bestaan uit een onverdeeld aandeel in een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, is geen reden om geen voorschot toe te kennen. [gedaagde01] betwist namelijk niet dat er nog ruim voldoende liquide middelen aanwezig zijn op de bankrekening van erflaatster waaruit het voorschot betaald kan worden. [gedaagde01] onderbouwt voorts onvoldoende dat [erflater01] onvoldoende rekening houdt met de overige belangen, zoals eventuele aanslagen van de belastingdienst en andere schuldeisers, en waarom dat, ondanks de ruime hoeveelheid liquide middelen op de bankrekening van erflaatster, een reden is om geen voorschot toe te kennen. Omdat het gevorderde voorschot, wat gedeeltelijk wordt toegewezen, samen met het al verstrekte voorschot van € 30.000,- niet hoger is dan het erfdeel van [erflater01] in de nalatenschap van erflater en deze nalatenschap niet vereffend hoeft te worden, wordt [gedaagde01] voorts niet gevolgd in haar standpunt dat er strijd is met de regel dat verdeling tijdens vereffening is uitgesloten.
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat [erflater01] met een (feitelijk) aanvullend voorschot van € 25.000,- in staat moet worden geacht zijn lopende verplichtingen te voldoen. Daarbij gaat de rechtbank er ook van uit dat de hoofdzaak binnen afzienbare tijd wordt behandeld. [gedaagde01] wordt dus veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan het uitkeren van een voorschot van € 25.000,- uit de nalatenschap van erflater aan [erflater01] . De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [gedaagde01] heeft meegewerkt aan het verstrekken van het eerste voorschot aanleiding om geen dwangsom op te leggen aan het verstrekken van een tweede voorschot.
2.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het incident van [gedaagde01]
2.18.
[gedaagde01] vordert dat [erflater01] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de uitkering van een bedrag van € 80.000,- aan haar uit de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en erflaatster dan wel uit de nalatenschap van erflater dan wel uit de nalatenschap van erflaatster, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, en hieraan een dwangsom te verbinden van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [erflater01] na betekening van het vonnis weigerachtig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen.
2.19.
[gedaagde01] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij door het kort gedingvonnis in een ongelijke positie ten opzichte van [erflater01] is komen te verkeren. [erflater01] heeft geen onvoorwaardelijke medewerking willen verlenen om [gedaagde01] in een gelijke positie te brengen. [gedaagde01] stelt verder dat zij de advocaatkosten niet meer uit haar eigen inkomsten en vermogen kan voldoen, zodat zij belang heeft bij het ontvangen van een voorschot.
2.20.
[erflater01] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat hij niet meer heeft ontvangen dan [gedaagde01] , omdat sprake is van een voorschot. Per saldo zullen beide partijen uiteindelijk hetzelfde ontvangen uit de nalatenschappen. [gedaagde01] onderbouwt volgens [erflater01] daarnaast onvoldoende dat zij belang heeft bij toewijzing van de vordering.
De beoordeling van de incidentele vordering van [gedaagde01]
2.21.
Hoewel de gevraagde voorlopige voorziening van [gedaagde01] samenhangt met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven, onderbouwt [gedaagde01] onvoldoende dat zij een belang heeft en de gevorderde ordemaatregel gerechtvaardigd is. [erflater01] zal daarom niet veroordeeld worden om mee te werken aan het verstrekken van een voorschot aan [gedaagde01] . Hieronder wordt toegelicht waarom.
2.22.
Ten eerste weegt mee dat [gedaagde01] onvoldoende onderbouwt dat zij thans over onvoldoende middelen beschikt om haar advocaatkosten te betalen. Het is daarom niet duidelijk waarom niet van haar gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht. Daarnaast is het enkele feit dat [erflater01] door de verstrekte voorschotten nu al meer heeft gekregen dan [gedaagde01] onvoldoende reden om aan [gedaagde01] een voorschot toe te kennen. Bij de uiteindelijke verdeling zal [gedaagde01] immers haar aandeel ontvangen in de nalatenschappen en zal het aandeel van [erflater01] verrekend moeten worden met de al door hem ontvangen voorschotten. Voorts weegt mee dat [erflater01] heeft aangegeven te overwegen zijn eis in de hoofdzaak te vermeerderen met een verklaring voor recht dat [gedaagde01] haar aandeel in het bedrag van de door haar verrichtte onttrekkingen van de bankrekening van erflaatster van € 159.195,- verbeurt. Ook overweegt [erflater01] te onderzoeken welke pinbetalingen [gedaagde01] met de pinpas van erflaatster heeft voldaan in de periode na het overlijden van erflater die alleen [gedaagde01] ten goede zijn gekomen en om hiervan eveneens verbeurdverklaring te verzoeken. Hoewel [erflater01] deze eisvermeerdering nog niet heeft ingesteld en ook nog niet duidelijk is wat in de hoofdzaak beslist zal worden, heeft dit wel tot gevolg dat het door [gedaagde01] gevorderde voorschot onvoldoende vaststaat en ook niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.23.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank onvoldoende grond om ook aan [gedaagde01] een voorschot toe te kennen, zodat deze vordering wordt afgewezen.
2.24.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident van [erflater01]
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan uitkering van een voorschot van € 25.000,- uit de nalatenschap van erflater;
3.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incident van [gedaagde01]
3.5.
wijst het incident af;
3.6.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
3.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 april 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.
3120