ECLI:NL:RBROT:2024:1836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10790965 VZ VERZ 23-9772
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 7 maart 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder]. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.R. Breuker, heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de verweerder, die werkzaam was bij de verzoekster. De verweerder, bijgestaan door mr. W. al Jaboury, heeft het verzoek betwist en zelf een voorlopige voorziening gevraagd voor betaling van achterstallig salaris.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, maar kon niet vaststellen dat de verweerder ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De rechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2024, waarbij de verzoekster verplicht werd om een transitievergoeding van € 20.970,95 aan de verweerder te betalen, evenals het achterstallige salaris over de periode van september 2023 tot en met februari 2024. De overige verzoeken van beide partijen zijn afgewezen.

De rechter heeft benadrukt dat de bijzondere familiebanden en financiële verstrengeling tussen partijen een rol hebben gespeeld in de beoordeling van de verwijtbaarheid. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord is geraakt door de familieruzies en de financiële complicaties, en dat herplaatsing binnen de organisatie niet mogelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen dragen hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10790965 VZ VERZ 23-9772
datum uitspraak: 7 maart 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.R. Breuker,
tegen
[verweerder],
woonplaats: [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. al Jaboury.
Partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] (ontvangen op 14 november 2023), met bijlagen 1 tot en met 28;
  • het e-mailbericht van mr. Breuker van 5 januari 2024 met bijlagen 9 (USB-stick) en 29;
  • het verweerschrift van [verweerder] (ontvangen op 16 januari 2024) met tegenverzoeken, met bijlagen 1 tot en met 37;
  • het e-mailbericht van mr. Breuker van 25 januari 2024 met bijlagen 30 tot en met 39;
  • het e-mailbericht van mr. Breuker van 29 januari 2024 met bijlagen 40 tot en met 42;
  • de pleitaantekeningen van mr. Breuker;
  • de pleitaantekeningen van mr. Al Jaboury;
  • het e-mailbericht van mr. Al Jaboury van 6 februari 2024 met bijlagen 38 tot en met 40;
  • het e-mailbericht en de brief van mr. Breuker van 6 februari 2024 met bijlagen 42 (nieuw) tot en met 44;
  • de brief van mr. Al Jaboury van 6 februari 2024 met aanvullend verweer, tevens wijziging van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met bijlagen 20, 38 tot en met 40 (nogmaals) en 41 tot en met 53;
  • de brief van mr. Al Jaboury van 20 februari 2024 (reactie op de aanvullende bijlagen van [verzoekster] van 6 februari 2024);
  • de brief van mr. Breuker van 20 februari 2024 (reactie op het aanvullend verweer van [verweerder] );
  • het e-mailbericht van mr. Breuker van 26 februari 2024 met bezwaar tegen bijlage 54;
  • het e-mailbericht van mr. Al Jaboury van 26 februari 2024 met reactie op het bezwaar van mr. Breuker tegen bijlage 54;
  • het e-mailbericht van mr. Breuker van 5 maart 2024 waaruit blijkt dat [verzoekster] zeer recent een faillissementsaanvraag heeft ingediend bij de rechtbank;
  • het e-mailbericht van mr. Al Jaboury van 6 maart 2024 met reactie op het e-mailbericht van mr. Breuker van 5 maart 2024.
1.2.
Op 30 januari 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: de heer [naam01] namens [verzoekster] , bijgestaan door mr. L.R. Breuker, en [verweerder] , bijgestaan door mr. W. al Jaboury. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling nog nadere stukken te overleggen en vervolgens om op elkaars stukken te reageren.

2.De zaak

2.1.
[naam01] (hierna: [voornaam] ) is (indirect) bestuurder van boekhoudkantoor [verzoekster] en ook van kinderopvangorganisatie [bedrijf01] en Kinderdagverblijf [bedrijf02] . [verweerder] is een broer van [voornaam] en werkt bij [verzoekster] . Zowel bij [verzoekster] als bij [bedrijf01] werken nog meer familieleden van [voornaam] en [verweerder] . Tussen [voornaam] en [verweerder] is onenigheid ontstaan. [verzoekster] wil ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wegens ernstig verwijtbaar handelen (e-grond), dan wel een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond).
[verzoekster] verwijt [verweerder] dat hij:
  • € 8.000,- heeft overgemaakt van [bedrijf01] naar zichzelf;
  • eigenhandig en onbevoegd het loon heeft stopgezet van [naam02] , zus van [voornaam] en [verweerder] en werkzaam bij [bedrijf01] ;
  • heimelijk klanten van [verzoekster] heeft bediend vanuit zijn eigen bedrijf [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] .
[verzoekster] verzoekt ook toekenning van € 32.388,08 aan schadevergoeding wegens gederfde omzet doordat [verweerder] [verzoekster] tijdens het dienstverband heeft beconcurreerd (handelen in strijd met goed werknemerschap, artikel 7:611 BW).
2.2.
[verweerder] verzoekt als voorlopige voorziening betaling van een voorschot op het salaris over september 2023 tot en met februari 2024 (inclusief een bedrag van € 9.450 terzake van wettelijke verhoging en wettelijke rente over het salaris). Tegen het ontbindingsverzoek van [verzoekster] voert [verweerder] aan dat hij niet (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat het juist [verzoekster] is die de arbeidsverhoudingen heeft verstoord en ernstig verwijtbaar jegens [verweerder] heeft gehandeld. Hij erkent wel de verstoorde arbeidsrelatie en legt zich neer bij het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst op deze grond te ontbinden. Hij verzoekt het volgende:
  • betaling ineens van het salaris over februari tot en met juni 2024 (€ 18.900,-);
  • € 21.940,11 bruto aan transitievergoeding;
  • € 190.000,- bruto aan billijke vergoeding;
  • een gebod de inbreuken op de gegevens van [bedrijf03] , klanten van [bedrijf03] en [verweerder] te staken, op straffe van een dwangsom;
  • een verbod om bedrijfsinformatie van [bedrijf03] , klanten van [bedrijf03] of privégegevens van [verweerder] te gebruiken, op straffe van een dwangsom;
  • [verzoekster] te verbieden werkzaamheden te verrichten voor, opdrachten te aanvaarden van of aanbiedingen te doen aan klanten van [bedrijf03] voor de duur van één jaar, op straffe van een dwangsom.

3.De beoordeling

De uitkomst
3.1.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2024 vanwege een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). Verwijtbaar dan wel ernstig verwijtbaar handelen van één van partijen kan niet worden vastgesteld, gelet op de familierelatie en de familieruzie die tussen partijen speelt, de bijzondere financiële banden die zij met elkaar hebben, de manier waarop partijen zaken met elkaar doen en het rookgordijn dat als gevolg daarvan is opgetrokken. [verzoekster] moet [verweerder] een transitievergoeding betalen en het achterstallige salaris. De overige verzoeken worden afgewezen. De redenen hiervoor zijn als volgt.
Geen voorlopige voorziening
3.2.
[verweerder] vordert bij wege van voorlopige voorziening ex art. 223 Rv betaling van het achterstallige salaris, dat wil zeggen, voor de duur van deze procedure. Omdat in deze beschikking een finale beslissing wordt gegeven op alle verzoeken over en weer, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure te treffen.
Het verzoek houdt geen verband met een opzegverbod
3.3.
Voor zover [verweerder] op dit moment arbeidsongeschikt is (partijen twisten hierover), staat dit niet aan toewijzing van het ontbindingsverzoek in de weg, aangezien partijen het erover eens zijn dat het verzoek geen verband houdt met deze arbeidsongeschiktheid. [1]
Geen verwijtbaar handelen (e-grond)
3.4.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van een werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt [2] . [verzoekster] stelt dat [verweerder] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld (e-grond) en dat dit een redelijke grond voor ontbinding oplevert. De kantonrechter kan in de gegeven omstandigheden niet vaststellen dat er sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] in arbeidsrechtelijke zin en zal dat hierna uitleggen.
De bijzondere familiebanden en financiële banden tussen [verzoekster] / [voornaam] en [verweerder]
3.5.
Zoals gezegd zijn [voornaam] , de bestuurder van werkgever en [verweerder] , de werknemer, broers van elkaar. Tussen [verzoekster] , [bedrijf01] , [bedrijf02] en [voornaam] enerzijds en [verweerder] anderzijds bestaan naast de familierelatie verschillende bijzondere financiële banden, die (deels) door elkaar lopen, zoals:
  • [verweerder] heeft in 2019, samen met een andere broer, [naam03] (hierna: [naam03] ) (werkzaam bij [verzoekster] als accountant), en [naam04] (hierna: [naam04] ) (officemanager bij [verzoekster] ) het pand van [bedrijf01] gekocht. Dit pand [bedrijf01] huurt vervolgens van hen terug. € 360.500,- van de koopsom zouden [verweerder] , [naam03] en [naam04] schuldig blijven aan [bedrijf01] , waarna [bedrijf01] deze vordering zou cederen aan [verzoekster] .
  • Voor het restant van de koopsom hebben [verweerder] , [naam03] en [naam04] een lening afgesloten. [verzoekster] betaalde maandelijks de rente voor deze lening. [bedrijf01] heeft een huurachterstand laten ontstaan, die op de een of andere manier verrekend zou worden met de aflossing op de lening, naar de kantonrechter begrijpt.
  • [verweerder] verricht als werknemer van [verzoekster] tevens boekhoudkundige werkzaamheden voor [bedrijf01] .
  • [verweerder] heeft geld geleend van [bedrijf02] , waarvan [voornaam] ook indirect bestuurder is.
  • [verweerder] heeft geld geleend bij Interbank en het geleende bedrag doorgestort naar [verzoekster] . [verweerder] lost deze lening maandelijks af en [verzoekster] betaalt [verweerder] vervolgens weer terug.
  • De echtgenote van [verweerder] staat op de loonlijst bij [bedrijf01] , evenals de echtgenotes van [naam03] en [naam04] . Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat deze echtgenotes niet feitelijk werkzaam zijn bij [bedrijf01] , maar dat deze fictieve arbeidsrelaties slechts zijn aangegaan met als doel het salaris van onder meer [verweerder] bij [verzoekster] laag te houden en zodoende minder belasting te moeten betalen.
  • Daarnaast hebben [verweerder] , [naam03] , [naam04] en [naam05] (ook een broer van [voornaam] en [verweerder] en werkzaam als salarisadministrateur bij [verzoekster] ) volgens [verzoekster] schulden opgebouwd bij [bedrijf01] . Dit zou bij [verweerder] (en zijn echtgenote) volgens [verzoekster] (productie 32) gaan om een fors bedrag van € 66.139,28. Ter zitting is gebleken dat dit verband houdt met van de Belastingdienst ontvangen en niet doorgestorte kinderopvangtoeslagen voor kinderen. [verweerder] heeft ter zitting verklaard dat hij wel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, maar zijn kinderen geen gebruik maken van de kinderopvang. Of [verweerder] dit bedrag diende af te dragen aan [verzoekster] is onduidelijk gebleven. Hij heeft in ieder geval betwist dat er sprake zou zijn van een schuld aan [verzoekster] .
- [verweerder] heeft in 2021 een boekhoudbedrijf opgericht, [bedrijf04] (hierna: [bedrijf04] ). Dit bedrijf heeft vanuit Turkije werkzaamheden verricht voor (klanten van) [verzoekster] en voor klanten van [bedrijf03] , een bedrijf van [verweerder] .
Het stopzetten van het loon van [naam02] en de overboeking van € 8.000,-
3.6.
In de loop van de tijd zijn er fricties ontstaan tussen [voornaam] en [verweerder] op het persoonlijke en het zakelijk vlak. Zo was [verweerder] het niet eens met de bedrijfsvoering door [voornaam] en heeft [verweerder] [naam01] aangesproken op een vermeende verslaving. Medio 2023 heeft [verweerder] een aanvaring gehad met zus [naam02] , kennelijk over een achterstand in het afdragen van kinderopvangtoeslag aan [bedrijf01] . Het salaris van [naam02] is stopgezet, waarna [voornaam] dit op haar verzoek alsnog heeft uitbetaald. Hoewel [verweerder] heeft betwist dat hij het salaris van [naam02] heeft stopgezet, heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter de feiten en omstandigheden die [verweerder] in dit verband naar voren heeft gebracht onvoldoende betwist. Zo is bijvoorbeeld onnavolgbaar hoe het kan dat [verweerder] enerzijds niet gemachtigd zou om het loon stop te zetten, terwijl hij anderzijds wel een bedrag van € 8.000,- van dezelfde bankrekening naar zichzelf kon overboeken. Een veelvoud van het loon van zijn zus. [verweerder] heeft verder, nadat [voornaam] alsnog het salaris had betaald aan [naam02] , op 2 augustus 2023 een Whatsappbericht aan [voornaam] gestuurd, waarin hij het volgende schrijft:

En ik heb je nog nadrukkelijk gevraagd je er niet mee te bemoeien. Ben tijdens mijn vakantie als een hond aan het werk zonder ene cent op zak en toegang tot de bankrekening waar ik kan pakken wat ik nodig heb, maar fatsoen is niet aan iedereen uitbesteed.
Diezelfde dag heeft [verweerder] een bedrag van € 8.000,- van [bedrijf01] naar zichzelf overgemaakt, met als omschrijving “
Werkzaamheden tijdens vakantie”. In zijn verweerschrift voert [verweerder] over deze overboeking aan dat hij uit vrees dat [voornaam] de maandelijkse terugbetaling van de aflossingen aan Interbank zou stopzetten, een groot deel van het restant van de lening via [bedrijf01] heeft opgenomen. Uit de inhoud van het Whatsappbericht van 2 augustus 2023 leidt de kantonrechter af dat [verweerder] met deze overboeking zijn onvrede over de gang van zaken wilde uiten en eigenmachtig wilde nemen wat hem naar zijn idee toekwam. Dit is uiteraard niet de manier waarop een werknemer normaal gesproken jegens zijn werkgever behoort te handelen, maar gelet op de hiervoor geschetste familiebanden, de onenigheid en de grote mate van financiële verstrengeling tussen [verzoekster] / [voornaam] en [verweerder] zijn deze acties van [verweerder] niet aan te merken als ‘ernstig verwijtbaar’ in arbeidsrechtelijke zin (zie in dit verband ook hierna 3.8 en 3.9).
Nevenwerkzaamheden
3.7.
[verzoekster] verwijt [verweerder] ook dat hij tijdens het dienstverband met [verzoekster] concurrerende werkzaamheden heeft verricht vanuit zijn ondernemingen [bedrijf04] en/of [bedrijf03] . [verzoekster] heeft niet betwist dat [voornaam] en [verweerder] hebben gesproken over het oprichten van een ‘backoffice’ in Turkije om het invoerwerk aan uit te besteden. Evenmin betwist [verzoekster] dat [bedrijf04] en [bedrijf03] werkzaamheden voor haar klanten hebben verricht, daarbij gebruik hebben gemaakt van de faciliteiten van [verzoekster] en hiervoor niet of nauwelijks kosten in rekening hebben gebracht. Onder deze omstandigheden is niet geloofwaardig dat [verzoekster] er geen weet van had dat [verweerder] bij deze ondernemingen was betrokken. De schermafdrukken die [verzoekster] in het geding heeft gebracht, waaruit zou moeten volgen dat niemand anders dan [verweerder] toegang had tot de ‘gedeelde werkmap’, kunnen in de gegeven omstandigheden niet tot een andere conclusie leiden.
Slotsom
3.8.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken is af te leiden dat de persoonlijke en zakelijke relatie tussen [verzoekster] / [voornaam] en [verweerder] in de loop der tijd kennelijk is verslechterd. De ruzie in de zomer van 2023 heeft ertoe geleid dat [verweerder] na zijn vakantie niet meer op het werk is verschenen, waarna [voornaam] namens [verzoekster] het salaris van [verweerder] heeft stopgezet en namens [bedrijf01] ook het zogenaamde ‘salaris’ van de echtgenote van [verweerder] . Op 12 september 2023 heeft er ten slotte een ruzie tussen [voornaam] en [verweerder] plaatsgevonden op het kantoor van [verzoekster] , waarbij de politie is gebeld en een andere broer tussenbeide is gekomen om de boel te sussen. Mede door deze uit de hand gelopen (familie)ruzie, tegen de achtergrond van allerlei door elkaar lopende (financiële) banden die een gewone arbeidsrelatie ver te buiten gaan, is ook de arbeidsrechtelijke verhouding tussen [verzoekster] / [voornaam] en [verweerder] onherstelbaar verstoord geraakt. Beide partijen hebben hierin hun eigen aandeel gehad. Niet gezegd kan worden dat dit voor het grootste deel aan één van deze partijen in ernstige mate kan worden verweten. De ‘slachtofferrol’ die [verweerder] zich in het verweerschrift heeft aangemeten, met als strekking dat hij een onderbetaalde werknemer met een laag salaris was, in dienst van de lucratieve onderneming(en) van zijn broer, doet bepaald geen recht aan de feitelijke situatie, in het bijzonder de financiële constructies waarvan [verweerder] volop heeft geprofiteerd. Zoals hiervoor benoemd betrof dit, naast de leningen en verhuur van het bedrijfspand aan [bedrijf01] , onder meer de schijnconstructie met betrekking tot zijn echtgenote, die salaris ontving van [bedrijf01] terwijl zij daar niet werkte (omdat dit ‘fiscaal gunstig was’ voor [verweerder] , volgens eigen zeggen ter zitting), alsmede de van de Belastingdienst ontvangen kinderopvangtoeslag voor zijn kinderen, die ingeschreven stonden bij de kinderopvang van [bedrijf01] , maar daarvan geen gebruik maakten.
3.9.
Gelet op de grote mate van financiële verwevenheid van [verzoekster] / [voornaam] en [verweerder] op meerdere vlakken, die niet of nauwelijks verband lijkt te houden met de arbeidsrelatie, de financiële constructies waar beide partijen bij betrokken zijn en de (familie-)ruzie op de achtergrond, die al dan niet als gevolg van deze constructies is ontstaan, kan de kantonrechter niet vaststellen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar ten opzichte van [verzoekster] heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verweerder] dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar ten opzichte van hem heeft gehandeld. Ook dit kan in de onderhavige zaak niet worden vastgesteld. Voor dit soort dubieuze arbeidsrelaties is het gewone ontslagrecht en meer in het bijzonder het begrip ‘ernstig verwijtbaar handelen’ eigenlijk niet bedoeld.
Verstoorde arbeidsrelatie (g-grond)
3.10.
Partijen zijn het er in ieder geval over eens dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord, dat niet de verwachting bestaat dat deze relatie nog hersteld kan worden en dat herplaatsing binnen [verzoekster] geen optie is. De kantonrechter heeft geen enkele reden om hier anders over te denken en zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden.
Datum einde arbeidsovereenkomst
3.11.
Volgens [verzoekster] is [verweerder] sinds 1 februari 2014 bij haar in dienst, volgens [verweerder] is dit per 2 februari 2007. Het is aan [verweerder] om aan te tonen vanaf wanneer hij een (onafgebroken) dienstverband met [verzoekster] heeft. Met de stukken die hij in het geding heeft gebracht, heeft hij aangetoond dat hij in ieder geval vanaf 10 september 2007 onafgebroken werkzaamheden voor [verzoekster] heeft verricht, zoals hierna wordt uitgelegd. Deze datum zal de kantonrechter als begin van de arbeidsovereenkomst aanmerken.
3.12.
[verweerder] heeft als bijlage 53 een overzicht van zijn arbeidsverleden van het UWV overgelegd. Hieruit valt op te maken dat hij in ieder geval vanaf 2013 ononderbroken voor [verzoekster] heeft gewerkt. [verweerder] heeft verder als bijlage 53 verschillende documenten in het geding gebracht. Hieruit kan worden afgeleid dat hij al vanaf 10 september 2007 werkzaamheden voor [verzoekster] verrichtte: e-mails uit 2007 en 2008 van [naam03] en [naam04] aan [verweerder] vanuit een e-mailadres van [verzoekster] over werkzaamheden, notulen van overleggen waar [verweerder] bij aanwezig is geweest vanaf 2012 en een e-mail van [verweerder] uit 2008, eveneens vanuit een e-mailadres van [verzoekster] . [verzoekster] is hier in haar antwoordakte niet inhoudelijk op ingegaan, heeft deze stukken niet weerlegd en heeft evenmin uitgelegd waarom deze stukken in haar optiek niet aantonen dat [verweerder] al vanaf werkzaamheden voor haar verrichtte. Onder deze omstandigheden gaat de kantonrechter daarom uit van 10 september 2007 als aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst.
3.13.
Bij zijn laatste akte heeft [verweerder] overigens nog als bijlage 54 duplicaten aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 tot en met 2013 overgelegd. [verzoekster] maakt hier terecht bezwaar tegen. Deze stukken worden buiten beschouwing gelaten, omdat [verzoekster] hier niet meer op heeft kunnen reageren. Het bezwaar van [verzoekster] tegen de omvang van het aanvullende verweer met producties van [verweerder] van 6 februari 2024 wordt verworpen. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake, aangezien de kantonrechter aan [verweerder] de gelegenheid heeft geboden tot het voeren van aanvullend verweer, gelet op het late tijdstip waarop [verzoekster] nog producties in het geding heeft gebracht voorafgaand aan de zitting (de dag voor de zitting zijn nog drie producties van de zijde van [verzoekster] toegezonden).
3.14.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 mei 2024 (artikel 7:671b lid 9 BW). Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van deze procedure.
Transitievergoeding
3.15.
[verweerder] heeft recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in arbeidsrechtelijke zin aan zijn kant (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Op basis van het loon (€ 3.780,- bruto inclusief vakantietoeslag) en de duur van de arbeidsovereenkomst (vanaf 10 september 2007) is de hoogte van de vergoeding € 20.970,95 bruto. Dit bedrag moet [verzoekster] aan [verweerder] betalen.
Geen billijke vergoeding
3.16.
De kantonrechter kent geen billijke vergoeding aan [verweerder] toe. Een billijke vergoeding kan namelijk alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW. Daarvan is in deze zaak geen sprake, zoals hiervoor al is uitgelegd.
Geen termijn intrekken verzoek
3.17.
[verzoekster] krijgt geen termijn om het verzoek in te trekken, omdat geen billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
Geen schadevergoeding voor [verzoekster]
3.18.
De schadevergoeding die [verzoekster] van [verweerder] vordert, wordt afgewezen. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk dat [verzoekster] / [voornaam] niet op de hoogte was van de nevenactiviteiten van [verweerder] , aangezien [verzoekster] ook zelf gebruik maakte van de diensten van [bedrijf04] en/of [bedrijf03] . Ook als [verzoekster] wordt gevolgd in haar stelling dat sprake was van ‘outsourcing’ is zonder nadere uitleg, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom [verzoekster] / [voornaam] daarover nooit vragen zouden hebben gesteld, aangezien voor deze werkzaamheden niet of nauwelijks kosten bij [verzoekster] in rekening zijn gebracht.
Het salaris vanaf 1 september 2023
3.19.
[verzoekster] heeft het loon van [verweerder] vanaf 1 september 2023 stopgezet. De reden hiervoor was de eigenmachtige overboeking van € 8.000,- van [bedrijf01] naar de privérekening van [verweerder] . Zoals hiervoor al is overwogen, had deze overboeking – naar de kantonrechter begrijpt – te maken met onenigheid over kinderopvangtoeslag met [naam02] en de lening van [verweerder] en niet zozeer met de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] . Deze overboeking was dan ook geen gegronde reden om het salaris van [verweerder] stop te zetten. [verzoekster] moet het salaris vanaf 1 september 2023 tot het einde van het dienstverband, 1 mei 2024, daarom aan [verweerder] betalen. Voor zover [verzoekster] en/of [voornaam] en/of [bedrijf01] zich op het standpunt stelt/stellen dat [verweerder] geen recht heeft op het bedrag dat hij heeft overgeboekt, dienen zij dit op een andere wijze van [verweerder] terug te vorderen. Een dergelijk verzoek heeft [verzoekster] in de onderhavige procedure – die uiteraard ook niet gevoerd wordt tussen [bedrijf01] en [verweerder] – overigens ook niet gedaan.
Geen wettelijke verhoging of wettelijke rente verzocht
3.20.
[verweerder] verzoekt in de hoofdzaak niet om de wettelijke verhoging, zodat de kantonrechter dit ook niet kan toewijzen. Ditzelfde geldt voor wettelijke rente over het achterstallige loon.
Achterstallige lening
3.21.
[verweerder] verzoekt [verzoekster] te veroordelen het restant van de lening (€ 1.470,09) aan hem te betalen. Dit verzoek houdt geen verband met het ontbindingsverzoek van [verzoekster] , zodat het op grond van artikel 7:686a lid 3 BW bij gebrek aan connexiteit wordt afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat deze lening enig verband houdt met de arbeidsrelatie, nog afgezien van de onduidelijke status van deze lening, gelet op de bijzonder schimmige financiële “afspraken” tussen partijen over allerhande financiële aangelegenheden.
Onrechtmatige concurrentie door [verzoekster]
3.22.
[verweerder] verzoekt [verzoekster] te gebieden geen inbreuk (meer) te maken op de gegevens van [bedrijf03] , diens klanten en [verweerder] , om [verzoekster] te verbieden bedrijfsinformatie van deze partijen te gebruiken en om werkzaamheden voor klanten uit het klantenbestand van [bedrijf03] te verrichten. Ook deze verzoeken houden geen verband met de arbeidsrelatie en het ontbindingsverzoek van [verzoekster] en worden bij gebrek aan connexiteit afgewezen.
Faillissementsaanvraag
3.23.
Er is geen aanleiding om rekening te houden met de mededeling van (de advocaat van) [verzoekster] van 5 maart 2024 dat zij recentelijk een faillissementsaanvraag heeft ingediend, aangezien van een faillissement ten tijde van het wijzen van deze beschikking geen sprake is.
Proceskosten
3.24.
De kantonrechter bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen, omdat zij over en weer ongelijk hebben gekregen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.25.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).
Slotopmerking
3.26.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking meer, aangezien dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2024;
4.2.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een transitievergoeding van € 20.970,95 bruto te betalen;
4.3.
veroordeelt [verzoekster] om het achterstallige salaris over de periode september 2023 tot en met februari 2024 ter hoogte van € 22.680,- bruto aan [verweerder] te betalen;
4.4.
veroordeelt [verzoekster] om het salaris van € 3.780,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag aan [verweerder] te betalen vanaf maart 2024 tot einde arbeidsovereenkomst (1 mei 2024);
4.5.
bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
424

Voetnoten

1.Artikel 7:671b lid 6 BW
2.Artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a, BW in combinatie met artikel 7:669 lid 1 BW