Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard
[naam 1]uit [plaatsnaam 2] (vergunninghouder).
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
De vergunninghouder heeft in de procedure aangegeven dat de bedrijfsgebouwen bedoeld zijn voor opslag en verwerking van de opbrengst van de fruitboomgaard en de akker ter plaatse. Verder is door vergunninghouder toegelicht dat het oppervlak van de bedrijfsgebouwen van 600 m2 in geen verhouding staat tot de veilinggebouwen van De Plantenhallen met een oppervlak van 5.000 tot 10.000 m2. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor feitelijk ander ‘beoogd gebruik’ van de bedrijfsgebouwen. Het enkele feit dat de vergunninghouder zakelijk betrokken is bij [naam bedrijf 1] en dat deze onderneming als afzetmogelijkheid voor het fruit en groente zal kunnen dienen is daarvoor onvoldoende. Het college heeft zich voor de ruimtelijke onderbouwing dan ook kunnen beperken tot het door de aanvrager opgegeven gebruik.
Het college heeft zich dan ook mogen baseren op het rapport van [naam bedrijf 3]. De rechtbank acht daarbij van belang dat vergunninghouder niet afhankelijk is van alleen de inkomsten van het agrarisch bedrijf, daarin eigen middelen inbrengt en dat er wisselingen in de markt zijn waar een bedrijf rekening mee moet houden. In dat verband heeft [naam bedrijf 3] in de reactie op de contra-expertise aangegeven dat vergunninghouder overweegt aardbeien te telen, waarvoor een grotere opbrengst per hectare geldt. Het college heeft gelet op het voorgaande de noodzaak van de bouw van de bedrijfsgebouwen kunnen aannemen. In zoverre is de ruimtelijke onderbouwing toereikend.