ECLI:NL:RBROT:2024:1774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/2129
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee agrarische bedrijfsgebouwen. Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard heeft op 17 februari 2023 een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het bouwen van twee bedrijfsgebouwen aan [adres 1]. Eiser, die woont aan [adres 2], vreest dat de vergunninghouder de gebouwen gaat gebruiken voor zijn andere bedrijf, De Plantenhal, wat volgens hem onterecht is. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat de haalbaarheid van de bedrijfsgebouwen is onderzocht en dat het woon- en leefklimaat van eiser niet onaanvaardbaar is aangetast, aangezien zijn woning buiten de richtafstand ligt. De rechtbank oordeelt dat het college zich heeft mogen baseren op de ruimtelijke onderbouwing voor het aantal verkeersbewegingen en dat de vergunning in overeenstemming is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard

(gemachtigde: mr. G.N. Sloote).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 1]uit [plaatsnaam 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee bedrijfsgebouwen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twee agrarische bedrijfsgebouwen aan [adres 1] (het perceel).
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en vergunninghouder en zijn echtgenote.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee bedrijfsgebouwen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2.1.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel en wil met het bouwplan twee agrarische bedrijfsgebouwen realiseren. Het gaat om een fruitschuur en een kapschuur. Eiser woont aan [adres 2]. De vergunninghouder heeft tevens een vergunning verkregen voor het bouwen van een woning op het naastgelegen perceel en is voornemens daar te gaan wonen.
3.2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo verleend voor de activiteiten “bouwen” en “handelen in strijd met de ruimtelijke regels”.
3.2.3.
Ten tijde van het bestreden besluit gold het bestemmingsplan “Buitengebied West”. Het perceel heeft de enkelbestemming “Agrarisch met waarden – waardevolle openheid” met de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 5”. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat er in het geheel geen bouwvlak aanwezig is (artikel 4.2, onder a, van de planregels). Het beoogde gebruik van de bedrijfsgebouwen als solitaire fruit- en kapschuur is niet in strijd met het bestemmingsplan. Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3o, van de Wabo. Het besluit is voorbereid met de uitgebreide procedure.
Heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
4. Eiser stelt dat de nieuw te bouwen agrarische bedrijven in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college had de omgevingsvergunning daarom niet mogen verlenen. Eiser vreest dat vergunninghouder deze bedrijfsgebouwen gaat gebruiken voor zijn andere bedrijf [naam bedrijf 1] dat niet op het perceel is gevestigd. Dit bedrijf is grootschalig en heeft meerdere locaties. De te bouwen bedrijfsgebouwen zijn namelijk veel te groot in relatie tot de te verwachten opbrengst van fruit en groenten die het oppervlak aan landbouw met zich mee gaat brengen. Het bedrijf is volgens eiser, als het zelfstandig zou opereren, niet economisch levensvatbaar. Vergunninghouder zou van de opbrengst niet kunnen leven. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een expertiserapport aangeleverd van [naam bedrijf 2] als reactie op het haalbaarheidsonderzoek van [naam bedrijf 3] dat namens vergunninghouder is opgesteld. Het rapport wijst er volgens eiser dat er grootschalige bedrijfsactiviteiten gaan plaatsvinden ten behoeve van [naam bedrijf 1] met alle gevolgen van dien. Ook de inrichting van de fruitschuur duidt op grootschalige bedrijfsactiviteiten. Een dergelijk bedrijf van deze omvang is niet passend in de omgeving. Voorts stelt eiser dat de omgevingsvergunning in strijd met het gemeentelijk beleid en provinciale regels is verleend, omdat geen gebruik wordt gemaakt van bestaande bouwvlakken en de ruimte-voor-ruimte-regeling sloop van agrarische bedrijven beoogt te bevorderen.
Eiser stelt dat zijn woongenot wordt aangetast met de komst van de bedrijfsgebouwen. Het plan zorgt namelijk voor een toename van bedrijfsactiviteiten en het aantal verkeersbewegingen. Dit brengt verkeersdruk en geluidsoverlast met zich mee. Er is geen akoestisch onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de omgeving, zodat het plan niet goed is onderbouwd. Gelet op de grootschalige bedrijfsactiviteiten die op het perceel gaan plaatsvinden zullen er veel verkeersbewegingen zijn tussen 7.00 uur en 19.00 uur. [straatnaam] is hier ook niet op berekend. Ook leidt het tot een toename van fijnstof. Tot slot stelt eiser dat ten aanzien van de wateraspecten ten onrechte geen rekening is gehouden met de erfverharding. Hierdoor is het niet duidelijk of er een lozingsvergunning had moeten aangevraagd of dat het onder de vrijstelling voor een oppervlakte van maximaal 1.500 m2 blijft.
4.1.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geweigerd indien deze in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met de ruimtelijke regels slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633).
4.3.
De rechtbank merkt op dat in de bezwaren van eiser tegen de verleende vergunning een belangrijk punt is dat hij vreest dat vergunninghouder de bedrijfsgebouwen gaat gebruiken voor zijn bedrijf [naam bedrijf 1]. Eiser bedoelt hiermee kennelijk te zeggen dat de ruimtelijke effecten van de bedrijfsgebouwen groter zijn als deze ook voor [naam bedrijf 1] worden gebruikt, omdat voor alleen de boomgaard en het stuk landbouwgrond geen bedrijfsgebouwen nodig zijn of met veel kleinere bedrijfsgebouwen zou kunnen worden volstaan.
De vergunninghouder heeft in de procedure aangegeven dat de bedrijfsgebouwen bedoeld zijn voor opslag en verwerking van de opbrengst van de fruitboomgaard en de akker ter plaatse. Verder is door vergunninghouder toegelicht dat het oppervlak van de bedrijfsgebouwen van 600 m2 in geen verhouding staat tot de veilinggebouwen van De Plantenhallen met een oppervlak van 5.000 tot 10.000 m2. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor feitelijk ander ‘beoogd gebruik’ van de bedrijfsgebouwen. Het enkele feit dat de vergunninghouder zakelijk betrokken is bij [naam bedrijf 1] en dat deze onderneming als afzetmogelijkheid voor het fruit en groente zal kunnen dienen is daarvoor onvoldoende. Het college heeft zich voor de ruimtelijke onderbouwing dan ook kunnen beperken tot het door de aanvrager opgegeven gebruik.
4.4.
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing heeft [naam bedrijf 3] een haalbaarheidsonderzoek verricht naar het ontwikkelen van een agrarisch bedrijf zoals voorgenomen door vergunninghouder. [naam bedrijf 3] concludeert in het rapport van 6 mei 2020 dat de plannen bedrijfseconomisch haalbaar zijn en dat aanwezigheid van bedrijfsruimte essentieel is voor opslag en verkoopklaar maken. [naam bedrijf 3] merkt in het rapport ook op dat het plan met eigen middelen wordt gefinancierd en de vergunninghouder niet volledig afhankelijk is van een inkomen uit het bedrijf. Eiser heeft tegen het rapport van [naam bedrijf 3] een contra-expertise van [naam bedrijf 2] ingebracht. Deze adviseur concludeert in het rapport van 16 augustus 2023 dat het plan niet leidt tot een bedrijfseconomisch volwaardig bedrijf. [naam bedrijf 3] heeft op de contra-expertise gereageerd en is bij zijn standpunt gebleven dat het plan bedrijfseconomisch haalbaar is.
4.5.
Het college heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat de levensvatbaarheid van een onderneming geen klassiek ruimtelijk aspect is, dat dit niet het meest zwaarwegend is, maar dat dit wel een rol kan spelen bij de vraag of het bouwen van de schuren gerechtvaardigd is. De rechtbank volgt het college hierin en acht de inschatting van de haalbaarheid in zoverre van belang dat voor een plan dat op geen enkele manier kans van slagen heeft geen of minder snel een met het bestemmingsplan strijdig bouwen kan worden toegestaan. Hoewel er verschil van inzicht kan bestaan over het (verwachte) rendement, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het agrarisch bedrijf als onhaalbaar te kunnen beschouwen.
Het college heeft zich dan ook mogen baseren op het rapport van [naam bedrijf 3]. De rechtbank acht daarbij van belang dat vergunninghouder niet afhankelijk is van alleen de inkomsten van het agrarisch bedrijf, daarin eigen middelen inbrengt en dat er wisselingen in de markt zijn waar een bedrijf rekening mee moet houden. In dat verband heeft [naam bedrijf 3] in de reactie op de contra-expertise aangegeven dat vergunninghouder overweegt aardbeien te telen, waarvoor een grotere opbrengst per hectare geldt. Het college heeft gelet op het voorgaande de noodzaak van de bouw van de bedrijfsgebouwen kunnen aannemen. In zoverre is de ruimtelijke onderbouwing toereikend.
4.6.
Voor zover eiser stelt dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast, overweegt de rechtbank allereerst dat eiser het aantal verkeersbewegingen en de geluidsoverlast koppelt aan zijn standpunt dat vergunninghouder de bedrijfsgebouwen mede voor zijn andere bedrijf gaat gebruiken. Nu de rechtbank van oordeel is dat deze vrees niet terecht is, beperkt het oordeel zich tot de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van eiser niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Het college heeft zich daarvoor gebaseerd op de ruimtelijke onderbouwing. Hierin staat dat op basis van de VNG handreiking bedrijven en milieuzonering de richtafstand van het agrarisch bedrijf tot onder andere de woning van eiser 30 meter moet bedragen. De woning van eiser ligt ruim 50 a 60 meter van de plaats waar de nieuwe bedrijfsgebouwen worden opgericht. Eiser heeft hier niets tegenin gebracht. Gelet op de richtafstand hoefde er dan ook geen afweging plaats te vinden ten aanzien van de ruimtelijke aspecten, zoals geluid, voor eiser. Voor wat betreft het aantal verkeersbewegingen heeft het college zich mogen baseren op de in de ruimtelijke onderbouwing gegeven 5 tot 10 verkeersbewegingen met bedrijfswagens (tot 7,5 ton) tussen 7.00 uur en 19.00 uur. In het stikstofrapport is gerekend aan de hand van de CROW publicatie 381, kerncijfers en verkeersgeneratie. Hieruit blijkt dat een bedrijfsgebouw dagelijks 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo) met zich meebrengt. Met een bebouwing van 750 m2 komt dit neer op 43 verkeersbewegingen per dag, waarvan 33 lichte, 6 zware en 4 middelzware verkeersbewegingen. In totaal gaat het om 10 middelzware en zware verkeersbewegingen, wat overeenkomt met de ruimtelijke onderbouwing waarin rekening is gehouden met 5 tot 10 verkeersbewegingen van 10 bedrijfswagens (tot 7,4 ton). Voor de verkeersbewegingen en daarmee samenhangende overlast heeft het college kunnen afgaan op de ruimtelijke onderbouwing. Dat in het stikstofrapport (deels) met andere aantallen wordt gerekend, doet daar mede gelet op een ander doel van dit rapport, niet aan af.
4.7.
Voor zover eiser stelt dat de bedrijfsgebouwen niet conform het gemeentelijk beleid op bestaande bouwvlakken worden gerealiseerd, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3o, van de Wabo heeft het college beleidsvrijheid. Het is ook mogelijk om af te wijken van bestaand beleid, mits er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft in redelijkheid afgewogen dat de bedrijfsgebouwen op het perceel ruimtelijk wenselijk zijn, omdat gelet op de kleinschaligheid van de bedrijfsactiviteiten het meer rendabel is om de machines ter plaatse te hebben dan elders. Voor de afwijking heeft het college zich gebaseerd op het stedenbouwkundig advies. Hieruit volgt dat de schuur goed is ingepast in de omgeving, vlak naast de boomgaard omgeven door bomen en een heel stuk van de weg af, achter de bestaande woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook voldoende gemotiveerd dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4.8.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van eiser.
Ruimte-voor-ruimte regeling
5. Voor zover eiser zich beroept op de ruimte voor ruimte regeling overweegt de rechtbank dat het college zich conform de antwoordnota zienswijze op het standpunt stelt dat twee bouwvlakken voor woningen aan [adres 3] en [adres 1] zijn gerealiseerd met de ruimte-voor-ruimte-regeling. Het college stelt dat dit losstaat van de bedrijfsgebouwen waarop de onderhavige vergunning ziet en dat een dergelijk aanvraag zelfstandig wordt beoordeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding dit voor onjuist te achten. Eiser heeft hiertegen niets ingebracht en zijn standpunt niet nader onderbouwd, zodat de beroepsgrond niet slaagt.
Watervergunning
6. De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder inmiddels een watervergunning heeft aangevraagd. Het ontbreken van de watervergunning leidt niet tot het oordeel dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].
Bestemmingsplan Buitengebied West

Artikel 1 Begrippen

[…]
1.8
agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het continu en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
akker- en opengrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, bollen- en sierteelt en bosbouw;
[…];
[…];
fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
[…].

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid

4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
akker- en opengrondstuinbouw;
grondgebonden veehouderij;
fruitteelt, zoals nader omschreven in lid 4.4;
beheer, behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van waardevolle openheid en het patroon van dijken, wegen en kreken;
4.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kassen en erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
[...].
4.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
[…];
a. fruitteelt is uitsluitend toegestaan voor zover dit het bestaand gebruik betreft;
[…].