ECLI:NL:RBROT:2024:1772

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/6138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning aan [adres 1]. Eiser, die naast het perceel woont, is van mening dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de woning een bedrijfswoning is. De rechtbank behandelt het beroep op 23 januari 2024 en concludeert dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard de omgevingsvergunning heeft verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college zich op basis van een stedenbouwkundig advies op het standpunt gesteld dat het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank oordeelt dat het college de grondslag voor de vergunning voldoende heeft hersteld en dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Eiser stelt dat de woning niet in de omgeving past en dat de woning in feite een bedrijfswoning is. De rechtbank weerlegt deze argumenten door te stellen dat de woning op grond van het bestemmingsplan is toegestaan en dat de vergunninghouder de woning ook los van de bedrijfsgebouwen kan verkopen. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met het bestemmingsplan en dat het beroep van eiser ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse op 1 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard

(gemachtigde: mr. G.N. Sloote).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [plaatsnaam 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning.
1.1.
Met het besluit van 28 april 2022 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van een woning aan [adres 1] (het perceel). Met het bestreden besluit van 16 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en vergunninghouder en zijn echtgenote.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2.1.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel. Hij wil met het bouwplan een woning realiseren. Eiser woont aan [adres 2] en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
3.2.2.
Met het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo verleend voor de activiteiten “bouwen” en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”.
3.2.3.
Ten tijde van het bestreden besluit gold het bestemmingsplan “Buitengebied West”. Het bouwplan is in strijd met de planregels voor de bestemming “Wonen”, omdat een deel van de woning buiten het bouwvlak valt (artikel 25.2.1 onder a van de planregels). Ook is de woning groter dan 700 m3 (artikel 25.2.1 onder d van de planregels). Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2o, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Heeft het college de grondslag waarop de omgevingsvergunning voor de activiteit strijd met het bestemmingsplan is verleend voldoende hersteld?
4. Eiser stelt dat het college in het bestreden besluit niet duidelijk heeft gemaakt op welke grond de omgevingsvergunning is verleend, terwijl de bezwaarschriftencommissie er in het advies op heeft gewezen dat het college de grondslag onvoldoende duidelijk had gemaakt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de grondslag waarop de omgevingsvergunning is verleend in bezwaar voldoende heeft hersteld. In het advies van de bezwaarschriftencommissie wordt geconstateerd dat de grondslag om af te wijken ontbreekt, maar de commissie vult dit vervolgens gemotiveerd aan. De commissie stelt dat artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor van toepassing is (kruimelgevallenregeling) en dat op deze grond kon worden afgeweken van het bestemmingsplan. De rechtbank volgt het standpunt van het college, dat in het bestreden besluit het advies en de motivering die daarin is gegeven is overgenomen en daarmee de grondslag om af te wijken van het bestemmingsplan voldoende is hersteld en toegelicht. Het college heeft immers gevolg gegeven aan het advies van de bezwaarschriftencommissie die heeft geadviseerd het bezwaar van eiser op dit punt ongegrond te verklaren onder aanvulling van de motivering door bij de beslissing op bezwaar te verwijzen naar het advies van de commissie. Daarover kon in redelijkheid geen onduidelijk bestaan bij eiser. Dat het college dit explicieter had kunnen doen in het bestreden besluit, is door het college ter zitting erkend. Dit doet echter niet af aan de conclusie dat de grondslag waarop de omgevingsvergunning is verleend voldoende is hersteld.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
5. Eiser stelt dat de woning niet in de omgeving past. [straatnaam] is een smalle polderweg in een open landelijk en agrarisch buitengebied. De woning, met een breedte van 23 meter, wordt in de gehele breedte naar [straatnaam] gericht. De overige woningen zijn met de korte zijde (10 meter) naar de weg gericht. Het volume van de woning van 1800 m3 overstijgt op onevenredige wijze de toegestane 700 m3. De woning zal het open en landelijke karakter van de omgeving ernstig aantasten.
5.1.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 2o, van de Wabo kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit handelen in strijd met de ruimtelijke regels indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor komt een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan voor verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met de ruimtelijke regels in aanmerking, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen: niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf en de oppervlakte niet meer dan 150 m2 is.
5.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633).
5.3.
Voor een goede beoordeling van de beroepsgrond is het van belang om eerst vast te stellen in welke mate het bouwen van de woning afwijkt van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank is die afwijking groot ten aanzien van het aantal in het bestemmingsplan toegestane kubieke meters (m3). Dit wordt door het college ook onderkend. Op grond van het bestemmingsplan is een woning mogelijk. Het grootste gedeelte van de woning valt binnen het bouwvlak. De nokrichting van het hoofdgebouw is conform artikel 25.2.1, onder c, van de planregels van noordwest naar zuidoost. Dat de lagere bijgebouwen er bij eiser voor zorgen dat de woning als breed en evenwijdig aan de weg wordt ervaren, doet daaraan niet af. De afwijking ziet dus op een klein gedeelte bouwen buiten het bouwvlak en een forse overschrijding van het aantal m3. Uit de verleende vergunning volgt dat het hoofdgebouw alleen al 770 m3 bedraagt. De aanbouwen, kelder en parkeergarage zouden volgens de vergunning in totaal een inhoud hebben van circa 1800 m3. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen wat bovengronds en ondergronds is, maar uit de stukken volgt dat het grootste gedeelte onder de grond ligt. Voor de afwijking van het bestemmingsplan heeft het college zich mogen baseren op het stedenbouwkundig advies. Dit luidt als volgt: “De bebouwing ligt georiënteerd in het midden van het perceel. Er is genoeg ruimte eromheen zodat het achterliggende landschap zichtbaar en voelbaar blijft. De bebouwing buiten het bouwvlak zijn aanbouwen. Het hoofdgebouw blijft binnen het bouwvlak. De ruimtelijke impact is om die reden gering. De kelder heeft geen ruimtelijke impact, omdat deze onder de grond ligt en daardoor niet zichtbaar is.” Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij acht de rechtbank van belang dat een groot deel van de overschrijding van de toegestane inhoud is toe te schrijven aan ondergrondse kelderruimte.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college op goede gronden de omgevingsvergunning kunnen verlenen nu de woning in feite een bedrijfswoning wordt?
6. Eiser stelt dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren, omdat de woning in feite een bedrijfswoning wordt. Vergunninghouder heeft namelijk een omgevingsvergunning gekregen voor het bouwen van twee bedrijfsloodsen naast de woning. Eiser is van mening dat de woning een bedrijfswoning is die volgens het bestemmingsplan ter plaatse niet toegestaan is.
6.1.
De rechtbank constateert dat het perceel al de bestemming “Wonen-1” heeft. Op grond van artikel 25.1, onder a, van de planregels zijn de voor “Wonen-1” aangewezen gronden bestemd voor het wonen. Op grond van de planregels kan dus een woning gebouwd worden. Dat vergunninghouder ook bedrijfsloodsen op een ander perceel naast de woning realiseert doet niet af aan de omstandigheid dat het gaat om een woning die op grond van het bestemmingsplan ter plaatse mogelijk is. De vergunninghouder zou de woning ook geheel los van de geplande bedrijfsgebouwen weer kunnen verkopen, wat in een geval van een bedrijfswoning niet mogelijk is. Gelet op voorgaande is er geen strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo). De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat het bouwwerk niet als zelfstandige woning zal worden gebruikt.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht, Bijlage II

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
[…].
Bestemmingsplan Buitengebied West

Artikel 25 Wonen - 1

25.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen, en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
hobbymatige agrarische activiteiten;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
25.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
25.2.1
Hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) gelden de volgende regels:
hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
[…];
[…];
e maximale inhoud van woningen met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 700m3;
[…]