ECLI:NL:RBROT:2024:1705

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 23-1177
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en afwijzing van eerdere ingangsdatum

In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek op 15 februari 2024 behandeld. Verzoekster verkeert in een toestand van betalingsonmacht, wat de rechtbank heeft vastgesteld. Er zijn geen voldoende gronden voor afwijzing van het verzoek, waardoor verzoekster wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Verzoekster heeft echter verzocht om een eerdere ingangsdatum voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat verzoekster zich aan de verplichtingen van het minnelijke schuldsaneringstraject heeft gehouden. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 15 februari 2024.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de berekening van het vrij te laten bedrag niet correct was, omdat een huurverlaging niet was doorgevoerd. Dit heeft geleid tot onvoldoende afdracht aan de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank heeft de bevoegdheid om deze procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.

De rechtbank heeft de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 18 maanden, eindigend op 15 augustus 2025, en benoemt mr. M. Aukema tot rechter-commissaris. Tevens zijn er bepalingen getroffen voor de vergoeding van de bewindvoerder en de afhandeling van brieven aan de schuldenares. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 15 februari 2024
[verzoekster01],
[adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van
15 februari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- [verzoekster01] , verzoekster;
- [naam01] , schuldhulpverlener.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoekster verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoekster zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de looptijd van de schuldsaneringsregeling overweegt de rechtbank als volgt. Door verzoekster is verzocht om een eerdere ingangsdatum van de looptijd van de schuldsaneringsregeling te bepalen. In dit geval blijkt niet dan wel onvoldoende dat verzoekster gedurende het minnelijke schuldsaneringstraject de verplichting om inkomsten boven het vrij te laten bedrag af te dragen heeft nageleefd. De rechtbank wijst daarom het verzoek af en stelt de ingangsdatum van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling vast op 15 februari 2024.
Bij het verzoekschrift is een berekening van het vrij te laten bedrag gevoegd. Uit de overgelegde stukken die aan deze berekening ten grondslag liggen blijkt dat het vrij te laten bedrag door schuldhulpverlening na juli 2023 niet juist is vastgesteld. De huur van verzoekster is sinds juli 2023 verlaagd met € 45,97. Deze verlaging van de huur is destijds niet doorgevoerd in de berekening van het vrij te laten bedrag. Hierdoor is gedurende het minnelijk traject door verzoekster wel afgedragen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, maar onvoldoende. Daarnaast heeft verzoekster geen inkomsten boven het vrij te laten bedrag meer afgedragen voor de gezamenlijke schuldeisers na het beëindigen van het minnelijke schuldsaneringstraject. Verzoekster heeft hierdoor in de periode tussen het einde van het minnelijke schuldsaneringstraject (1 oktober 2023) en heden haar inkomsten boven het vrij te laten bedrag niet afgedragen of gespaard. Tot slot heeft verzoekster in de periode na het beëindigen van het minnelijke schuldsaneringstraject een regeling getroffen met de Sociale Verzekeringsbank waardoor zij maandelijks € 33,- op deze schuld afbetaalt. Deze regeling belemmert het afdragen aan de gezamenlijke schuldeisers.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster01],
geboren op [geboortedatum01] -1955 te [geboorteland01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden, te rekenen vanaf
15 februari 2024, waardoor deze termijn eindigt op 15 augustus 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder mr. J. van Rijen,
gevestigd te Postbus 40251,
3504 AB Utrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.