ECLI:NL:RBROT:2024:1670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
C/10/666989 / JE RK 23-2409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 13 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [kind01], die in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft eerder op 5 december 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 29 februari 2024. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Tijdens de zitting waren de ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de duur van de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ontwikkelingsbedreiging van [kind01] nog steeds aanwezig is en dat het in zijn belang is dat de plaatsing in het pleeggezin wordt voortgezet. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 31 december 2024, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/666989 / JE RK 23-2409
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,
gevestigd te Leiden, hierna te noemen de GI,
over
[kind01],
geboren op [geboortedatum01] 2021 in [plaats01] , hierna te noemen [kind01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam01],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam,
[naam02],
hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. P. van Tour te Rotterdam,
de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 december 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage met bijlagen van de GI van 8 februari 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2.
Op 13 februari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam03] en [naam04] .
Ouders hebben gezamenlijk middels een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind01] .
2.2.
[kind01] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 december 2023 de ondertoezichtstelling van [kind01] verlengd tot 29 februari 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 december 2023 de machtiging verlengd [kind01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 29 februari 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [kind01] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Thans resteert van beide verzoeken een periode van tien maanden.
3.2.
De GI heeft het aangehouden verzoek ter zitting gehandhaafd en in aanvulling op de briefrapportage als volgt toegelicht. Het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is inmiddels afgerond. De Raad zal de rechtbank verzoeken het gezag van de ouders te beëindigen. Daarnaast heeft de bewindvoerder van de ouders aangegeven te willen stoppen met de bewindvoering, omdat zij onvoldoende vertrouwen heeft in de ouders, met name de vader. De moeder is recent bevallen van [kind01] en zij verblijft met hem in een moeder-kind-huis in [plaats02] . [kind01] is onder toezicht gesteld van het Leger des Heils, maar het is de jeugdbeschermer nog niet gelukt om in contact te komen met de jeugdbeschermer van [kind01] . Ook heeft de GI nog altijd geen informatie vanuit Antes over de behandeling van de vader, omdat de vader daar geen toestemming voor geeft. De GI ziet geen meerwaarde in het aansluiten van [kind01] bij het moeder-kind-huis, nu dit een herhaling van zetten zou zijn. [kind01] heeft eerder met de moeder in een moeder-kind-huis verbleven, maar het lukt de moeder niet om de positieve stappen langdurig vast te houden. [kind01] laat trauma-gerelateerde klachten zien. Het is in zijn belang dat hij snel duidelijkheid heeft over wij hij verder zal opgroeien.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Wel is verweer gevoerd tegen de duur van de uithuisplaatsing. De opvoedvisie van de GI dat het perspectief van [kind01] niet meer bij de moeder ligt, is achterhaald. De moeder verblijft met haar pasgeboren baby bij een moeder-kind-huis en doet het daar erg goed. Dat wordt bevestigd door haar mentor en de jeugdbeschermer van [kind01] . Er zijn geen zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De moeder voert gesprekken met een psycholoog en ontvangt begeleiding vanuit het moeder-kind-huis. De moeder heeft nooit een eerlijke kans gekregen om voor [kind01] te zorgen en zou graag zien dat er een nieuw onderzoek plaatsvindt, rekening houdend met de huidige stand van zaken. Het is van belang dat de omgang tussen moeder en [kind01] gefaseerd wordt uitgebreid zodat aan een thuisplaatsing gewerkt kan worden. [kind01] kan aansluiten bij het moeder-kind-huis. De huidige omgangsregeling is erg minimaal en houdt met name rekening met de beschikbaarheid van de pleegouders, in plaats van de beschikbaarheid en mogelijkheden van de moeder. Namens de moeder is verzocht de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden en het overige af te wijzen.
4.2.
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Wel is verweer gevoerd tegen de duur van de uithuisplaatsing. Namens de vader is aangesloten bij het inhoudelijke verweer van de zijde van de moeder. De vader woont inmiddels met de moeder in het moeder-kind-huis en is daar erg positief over. De vader voert gesprekken met Antes en staat aangemeld bij Parnassia. De vader is niet bereid informatie over zijn behandeling te delen met de GI, omdat hij daar geen meerwaarde in ziet, nu de GI niet voornemens is om [kind01] terug te plaatsen. Zolang het perspectief van [kind01] niet is bepaald, kan hij gewoon aansluiten bij het moeder-kind-huis. Het traject kan dan nog met drie maanden worden verlengd. Er is nooit eerder gewerkt aan een thuisplaatsing. Namens de vader is verzocht om de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden en het overige af te wijzen.
4.3
De pleegouders hebben ter zitting toegelicht dat het goed gaat met [kind01] . Hij is een vrolijke en enthousiaste peuter. Hij gaat met veel plezier één dag in de week naar de opvang. Hij is leergierig, behendig en sterk. Het zou voor hem erg fijn zijn als de bezoeken met de ouders weer fysiek plaatsvinden. Het videobellen is op zijn leeftijd heel lastig.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2
Ten aanzien van het perspectief van [kind01] geldt dat de meervoudige kamer van deze rechtbank op 22 mei 2023 reeds het volgende heeft overwogen:
“Uit het dossier blijkt dat [kind01] twee maanden na zijn geboorte uit huis is geplaatst en
sindsdien in het huidige pleeggezin verblijft. [kind01] woont daarmee al ruim twee jaar niet meer bij zijn ouders. Door de GI zijn in 2021 een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan de ouders zouden moeten voldoen voordat een thuisplaatsing mogelijk zou zijn. Het staat vast dat het de ouders de afgelopen twee jaar niet is gelukt om in voldoende mate aan deze voorwaarden te voldoen.”
5.3
Deze beslissing, die is genomen aan de hand van een verzoek op basis van de geschillenregeling, is door het Gerechtshof Den Haag bij beschikking van 20 december 2023 vernietigd. Daarbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023. Dat arrest beantwoord de vraag of een perspectiefbesluit als een geschil als bedoeld in artikel 1:262b BW aan de (kinder)rechter kan worden voorgelegd in negatieve zin (ECLI:NL:HR:2023:1148). Daarbij is overwogen dat het perspectief van een minderjarige wel kan meewegen in de beoordeling betreffende verzoeken waarbij aan de rechtbank iets anders ter beoordeling voorligt waarbij het perspectief van het kind eveneens meespeelt. Dat is het geval bij een verzoek verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, zoals in onderhavige procedure aan de orde is.
5.4
De kinderrechter stelt vast dat het hof bij beschikking van 20 december 2023 de eerdere beschikking van de rechtbank op formele gronden heeft vernietigd, te weten omdat daarbij de verkeerde rechtsingang van de geschillenregeling is gehanteerd. Het Hof is daardoor niet toegekomen aan de inhoudelijke afwegingen die aan de beschikking van de rechtbank ten grondslag hebben gelegen. De kinderrechter blijft dan ook bij die inhoudelijke afwegingen en verwijst daarnaar.
5.4
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is voorts gebleken dat er sinds de beschikking van 22 mei 2023 geen sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden betreffende de verzorging en opvoeding van [kind01] , die maken dat het nu in het belang van [kind01] is om te werken aan een thuisplaatsing.
Beide ouders hebben zich de afgelopen jaren steeds onbetrouwbaar getoond en dat is op dit moment niet anders. Vast is komen te staan dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling het laatste fysieke omgangsmoment heeft plaatsgevonden in juni 2023. Het enkele feit dat de ouders inmiddels met [kind01] in het moeder-kindhuis verblijven betekent niet dat zij dus ook voor [kind01] kunnen zorgen. Het verleden laat zien dat ouders zeer instabiel zijn, zodat nog moet worden bezien of zij gedurende langere tijd in staat zijn de zorg voor een kind te kunnen dragen. Het belang van [kind01] verzet zich, ook gezien de lange tijd dat hij al bij de pleegouders woont, er dan ook tegen dat een bijplaatsing in het moeder-kindhuis wordt overwogen.
5.5
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [kind01] nog altijd aanwezig is en dat het noodzakelijk en in zijn belang is dat zijn plaatsing in het pleeggezin wordt voortgezet. [kind01] doet het goed in het pleeggezin en heeft duidelijk baat bij de warme, veilige omgeving en structuur die het pleeggezin hem biedt. De kinderrechter ziet dan ook geen aanleiding om de machtiging uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen, zoals verzocht door de ouders.
5.6
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [kind01] en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de resterende duur van tien maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [kind01] tot 31 december 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind01] in een voorziening voor pleegzorg tot 31 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier, en op schrift gesteld op 16 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.