ECLI:NL:RBROT:2024:1390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/5741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit met instandlating van rechtsgevolgen na herstel van motiveringsgebreken in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.L.M. van der Wal, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd vanwege meerdere motiveringsgebreken, maar heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten omdat deze gebreken in beroep zijn hersteld. Eiseres had verzocht om vergoeding van proceskosten in bezwaar en beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de medisch adviseur, die als arts-gemachtigde optrad, niet als deskundige kon worden vergoed voor de kosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 3.435,50, inclusief het griffierecht van € 365,-. De uitspraak bouwt voort op een eerdere tussenuitspraak van 12 juli 2023, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid had gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank heeft in deze uitspraak de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als inzichtelijk en afdoende beoordeeld, en heeft de resterende beroepsgronden van eiseres verworpen. De rechtbank heeft de kostenveroordeling voor verweerder vastgesteld op basis van de door eiseres ingeschakelde rechtsbijstand en de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.L.M. van der Wal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: mr. E.L.M. van der Wal en [persoon A] ).

Inleiding

Voor het verloop van de bezwaar- en beroepsprocedure tot en met 12 juli 2023 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum (ECLI:NL:RBROT:2023:6091). In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 25 oktober 2023 een aanvullende motivering ingediend, onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 oktober 2023.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd op 3 november 2023.
Op 6 december 2023 heeft eiseres een specificatie van haar gemaakte proceskosten overgelegd.
Verweerder heeft op 18 december 2023 gereageerd op die specificatie. Hierop heeft eiseres gereageerd op 16 januari 2024 en een urenspecificatie overgelegd. Verweerder heeft op 14 februari 2024 op de urenspecificatie gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
De tussenuitspraak van 12 juli 2023 en herstel van het gebrek
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat bij een pragmatische keuze voor een nieuwe FML [3] voor [naam ex-werknemer] (ex-werknemer) bij de beoordeling op 1 juli 2023 minder beperkingen zijn aangenomen en daarnaast extra beperkingen in rubriek 4 zijn opgenomen (ten opzichte van de FML van 23 juni 2021). De rechtbank heeft verder overwogen dat niet duidelijk is geworden wat verweerder heeft bedoeld met een FML ‘op pragmatische gronden’, en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de primaire arts nog wel een herstelverwachting kon ontlenen aan het (niet-gevolgde) multidisciplinaire traject, terwijl een jaar later, zonder dat zo’n traject is gevolgd, daar geen herstelverwachting meer aan kon worden ontleend.
3.1.
Verweerder heeft aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. Op 17 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapportage opgemaakt en toegelicht dat de ex-werknemer in de bezwaarprocedure geruime tijd na de datum in geding (28 juni 2021) is gezien. In de primaire fase achtte de primaire arts dat de herstelverwachting nog in voldoende mate aanwezig was, omdat een geschikte revalidatiebehandeling nog niet adequaat was gevolgd. Ook kon nog in redelijkheid worden verwacht dat met inzet van Prednison een aanzienlijke afname van ontstekingsverschijnselen door de polymyalgia reumatica was te verwachten. Dit leidde in de primaire fase tot het oordeel “niet duurzaam”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uiteengezet dat bij dergelijke aandoeningen een goed resultaat kan worden bereikt met het gebruik van Prednison, waarvan het gebruik steeds wordt afgebouwd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat tijdens de hoorzitting in bezwaar is gebleken dat de herstelverwachting op dat moment niet was uitgekomen. De ex-werknemer moet een hoge dosis Prednison blijven gebruiken, waarmee het afbouwen van de dosering dus niet is gelukt. Daarmee is de herstelverwachting niet uitgekomen. Vanwege een toename van de klachten, en het uitblijven van herstel, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf, om pragmatische redenen, een FML opgesteld op basis van de in de anamnese genoemde duurzame beperkingen, om te voorkomen dat de ex-werknemer lang zou moeten wachten op een herbeoordeling.
Ten aanzien van de beperkingen in de FML van 1 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat (op basis van het dossier en wat op de hoorzitting naar voren is gebracht) het handgebruik op de datum in geding wat meer beperkt moet zijn geweest en ook is gebleven. Op andere punten is de ex-werknemer lichter beperkt geacht, mede op basis van activiteiten die de ex-werknemer verricht. Er is geen ernstige rugafwijking waardoor de ex-werknemer niet tot acht uur per dag zou kunnen zitten, met de mogelijkheid tot vertreden. Ten aanzien van reiken is dit met een frequentie van 600 maal per uur, omdat de behandeling met ontstekingsremmers enig effect heeft gehad. Er is geen aanleiding om een lagere frequentie van 300 maal per uur vast te stellen. Ook ten aanzien van buigen, tillen en dragen en lopen, trappenlopen en klimmen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat lichtere beperkingen kunnen worden vastgesteld voor de ex-werknemer gelet op het lichte effect van de ontstekingsremmers, de ziekteactiviteit van de ex-werknemer en het dagverhaal en activiteiten die de ex-werknemer verricht.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat verbetering niet meer kan worden verwacht, en dat een multidisciplinaire behandeling niet zal leiden tot een afname van de beperkingen van de ex-werknemer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder afdoende toegelicht op welke manier de beperkingen in de FML van 1 juli 2022 zijn vastgesteld. De stelling van eiseres, dat de polymyalgie reumatica later is bijgekomen en dat de ex-werknemer reeds volledig arbeidsongeschikt is geacht op andere gronden, slaagt niet. In de rapportage van 23 juni 2021 (de primaire beoordeling) heeft de primaire arts deze aandoening reeds vastgesteld en meegenomen bij de medische beoordeling.
Beoordeling van de overige beroepsgronden
4. In de tussenuitspraak is de rechtbank niet meer toegekomen aan de beoordeling van de resterende beroepsgronden (zoals weergegeven in de tussenuitspraak, in rechtsoverweging 3). De rechtbank beoordeelt deze beroepsgronden hierna.
5. Ten aanzien van de grond dat een urenbeperking dient te worden vastgesteld overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 23 mei 2023 heeft toegelicht dat de ex-werknemer een auto-immuunaandoening heeft, en dat bij het opleven van de auto-immuunziekte sprake zou kunnen zijn van een ernstig beperkt dagverhaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat gelet op het dag- en rustverhaal echter op dat moment geen aanleiding is om een urenbeperking vast te stellen. Daar komt bij dat bij het vaststellen van beperkingen de voorkeur uitgaat van inzet in lichtere arbeid zonder urenbeperking, dan zwaardere arbeid met urenbeperking. De grond dat een urenbeperking moet worden vastgesteld, slaagt niet.
6. Eiseres heeft in beroep verder aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op haar arbeidskundige bezwaargronden (van 31 augustus 2022). Verweerder heeft bij het verweerschrift van 21 december 2022 een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 december 2022 ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in deze rapportage toegelicht dat in bezwaar een fictieve beoordeling heeft plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer, waarbij is vastgesteld wat de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer zou zijn in het geval dat hij wordt behandeld en/of geneest. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat er rekening mee is gehouden dat de ex-werknemer beperkt is voor lopen, lopen tijdens werk, zitten, zitten tijdens werk, staan en staan tijdens werk, en dat de ex-werknemer daarmee is aangewezen op hoofdzakelijk zittend werk met de mogelijkheid om zo nodig te vertreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat de belastbaarheid van de ex-werknemer bij de geselecteerde functies, gelet op de FML en de resultaat functiebeoordeling, niet wordt overschreden. Bij de functie “vertegenwoordiger” heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onder verwijzing naar de resultaat functiebeoordeling toegelicht dat voor staan een zeer incidentele en geringe overschrijding van de belastbaarheid van de ex-werknemer plaatsvindt (2 tot 3 keer per jaar), en dat een incidentele piekbelasting is meegenomen in de beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien tot een andere conclusie te komen. Omdat bij het bestreden besluit niet is ingegaan op het aanvullend bezwaarschrift van eiseres van 31 augustus 2022 (dat een reactie op het voornemen tot het bestreden besluit is), had het bestreden besluit (ook om die reden) een motiveringsgebrek. Dit gebrek is naar het oordeel van de rechtbank met de aanvullende rapportage van 18 december 2022 hersteld.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het in beroep en in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in beroep en in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [4] als volgt vast (voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (door mr. E.L.M. van der Wal)). De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift. De waarde per punt in bezwaar bedraagt € 624,-. De waarde per punt in beroep bedraagt € 875,-. De wegingsfactor is 1. De rechtbank stelt de kosten daarmee vast op € 1.499,-.
9. Eiseres heeft op 5 juni 2023 verzocht om bij een gegrond beroep verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten in bezwaar en beroep van de door haar ingeschakelde deskundige ( [persoon A] ). Op 6 december 2023 heeft eiseres de volgende facturen overgelegd met kosten en werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de medische adviezen:
a. factuur 5 november 2021, opstellen en versturen niet medisch rapport, € 1.025,-;
b. factuur 2 juni 2022, hoorzitting UWV, € 299,-;
c. factuur 8 september 2022, opstellen en versturen niet medisch rapport, € 538,-;
d. factuur 7 november 2022, aangetekende stukken verzonden, € 18,-;
e. factuur 10 mei 2023, rapport spoed WGA beroep, € 1.184,-;
f. factuur 20 juli 2023, hoorzitting rechtbank en reistijd 3,5 uur, € 329,- + €537,50 = € 866,50;
g. factuur 6 december 2023, rapport spoed WGA beroep, € 1.184,-.
10. Eiseres heeft op 16 januari 2024 een urenspecificatie overgelegd van de verrichte werkzaamheden. Uit de dossierstukken volgt echter dat [persoon A] in bezwaar en in beroep in de rol van arts-gemachtigde schriftelijk heeft gereageerd. Deze stukken bevatten niet slechts een uiteenzetting van de medische situatie van de ex-werknemer, maar ook een juridische standpuntbepaling. Ook is [persoon A] als gemachtigde van eiseres opgetreden op de zitting van de rechtbank van 15 juni 2023. De rechtbank is van oordeel dat [persoon A] als arts-gemachtigde van eiseres heeft deelgenomen aan de bezwaar- en beroepsprocedure. Het verrichten van handelingen door een arts-gemachtigde sluit uit dat diezelfde arts in dezelfde procedure optreedt als deskundige, zodat niet (een deel van) de kosten als deskundigenkosten kunnen worden vergoed. [5] Dit betekent dat eiseres voor het inschakelen van [persoon A] een vergoeding krijgt op basis van het Bpb (voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand).
11. Ten aanzien van de facturen a en e overweegt de rechtbank dat dit gemaakte kosten zijn voor een bezwaar- en beroepschrift. Deze kosten worden geacht te zijn vergoed met de vergoeding als in rechtsoverweging 8 gegeven.
12. De facturen c, d, e komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het Bpb daarin niet voorziet. Ook de in factuur f in rekening gebrachte reistijd komt om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Het Bpb voorziet slechts in reiskosten van een partij of belanghebbende (artikel 1, onder c van het Bpb). Het exclusieve karakter van het Bpb biedt geen ruimte om reiskosten van een mede-gemachtigde voor vergoeding in aanmerking te brengen, nu [persoon A] al een vergoeding krijgt een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het Bpb in het betreffende artikel (artikel 1, onder a) niet voorziet in door een mede-gemachtigde gemaakte reiskosten.
13. Voor wat betreft de facturen b, f (hoorzitting rechtbank) en g kent de rechtbank 1 punt toe voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het verschijnen op zitting in beroep en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus. De waarde per punt in bezwaar bedraagt € 624,-. De waarde per punt in beroep bedraagt € 875,-. De wegingsfactor is 1. De rechtbank stelt deze kosten daarmee vast op € 1.936,50.
14. Gelet op bovenstaande is de totale kostenveroordeling voor verweerder dus € 1.499,- + € 1.936,50 = € 3.435,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.435,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en/of de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank past hierbij artikel 8:57, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe.
2.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3.Functionele mogelijkhedenlijst
4.Besluit proceskosten bestuursrecht