ECLI:NL:RBROT:2023:6091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/5741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de belastbaarheid en herstelverwachting van een ex-werknemer in het kader van de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, betwist de aanhoudende arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer, die sinds 12 februari 2015 ziek is en een WIA-uitkering ontvangt. Verweerder heeft in zijn besluit van 28 juni 2021 vastgesteld dat de ex-werknemer 80-100% arbeidsongeschikt is, maar eiseres stelt dat deze situatie niet duurzaam is en dat er geen verbetering meer te verwachten valt. De rechtbank oordeelt dat verweerder de belastbaarheid en herstelverwachting van de ex-werknemer nader moet motiveren. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 1 juli 2022 concludeert dat de klachten van de ex-werknemer plausibel zijn en dat verbetering niet meer verwacht kan worden. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in zijn besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5741

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. E.L.M. van der Wal en [naam gemachtigde 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het ongewijzigd voortduren van een aan [persoon A] (ex-werknemer) toegekende uitkering op grond van de Wet WIA. [1] Met het primaire besluit van 28 juni 2021 heeft verweerder bepaald dat de ex-werknemer nog steeds recht heeft op die uitkering, omdat hij 80-100% arbeidsongeschikt is.
Met het bestreden besluit van 21 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 10 april 2023 heeft eiseres een nader stuk ingediend. Hierop heeft verweerder gereageerd op 25 mei 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam gemachtigde 1] en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. De ex-werknemer is werkzaam geweest als slingerdienstoperator en heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 12 februari 2015. Aan de ex-werknemer is met het besluit van 30 december 2016 een WIA-uitkering toegekend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de ex-werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en heeft om dat te laten vaststellen op 5 augustus 2020 (laatstelijk) bij verweerder een verzoek om herbeoordeling ingediend. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een primaire arts onderzoek verricht. In de rapportage van 23 juni 2021 heeft de primaire arts toegelicht dat de kans op verbetering van de medische situatie meer dan gering is en dat de ex-werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De herstelverwachting is mede gebaseerd op de mogelijkheid van gedragstherapie in een multidisciplinair traject. De primaire arts heeft de mogelijkheden en beperkingen van de ex-werknemer opnieuw vastgesteld in een FML [2] op 23 juni 2021, geldig vanaf die datum. De primaire arts heeft vervolgens op 28 juni 2021 een fictieve FML opgesteld, waarin de duurzame beperkingen van de ex-werknemer zijn opgenomen.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Met de FML (van 23 juni 2021) konden onvoldoende functies worden geselecteerd uit het CBBS. [3] De arbeidsdeskundige heeft daarmee geconcludeerd dat eiser 100% (volledig) arbeidsongeschikt is. Met de FML van 28 juni 2021 konden wel functies worden geselecteerd, waarmee de arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de ex-werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Om technische redenen is op 5 juli 2021 een FML opgesteld met dezelfde beperkingen als in de FML van 23 juni 2021, met daarbij een toevoeging dat de verwachte verbetering in de belastbaarheid redelijk tot goed is.
2. Vanwege het bezwaar van eiseres heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 1 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij de ex-werknemer geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, en dat de klachten plausibel en consistent zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan het standpunt van eiseres volgen dat verbetering van de belastbaarheid van de werknemer niet meer verwacht wordt en dat een multidisciplinaire behandeling niet zal leiden tot relevante afname van de huidige beperkingen. Op basis van nieuw verkregen medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe fictieve FML vastgesteld op 1 juli 2022, geldig vanaf 23 juni 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat indien deze FML leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%, recht ontstaat op een IVA [4] -uitkering.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 15 juli 2022 met deze nieuwe fictieve FML functies geselecteerd uit het CBBS en met deze functies geconcludeerd dat de ex-werknemer 63,87% arbeidsongeschikt zou zijn, in het geval dat de ex-werknemer geneest, of zou worden behandeld.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de ex-werknemer nog steeds 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

Het beroep van eiseres

3. In beroep voert eiseres aan dat de ex-werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat de beperkingen van de ex-werknemer dusdanig zullen afnemen dat hij daardoor weer loonvormende arbeid kan verrichten. De ex-werknemer is al langere tijd volledig arbeidsongeschikt en er kan niet meer worden verwacht dat hij met eventuele toekomstige behandeling(en) met gangbare arbeid ten minste 20% van zijn maatmanloon kan verdienen. Eiseres voert verder aan dat zij tegen de arbeidsdeskundige rapportage van 15 juli 2022 op 31 augustus 2022 bezwaargronden had ingediend, maar dat verweerder op deze gronden in het bestreden besluit niet is ingegaan.
Aanvullend voert eiseres aan dat verbetering van de belastbaarheid van de ex-werknemer niet meer is te verwachten, en dat een urenbeperking moet worden opgenomen. Er is volgens eiseres bovendien sprake van een tegenstrijdigheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt immers dat verbetering niet meer wordt verwacht en dat een multidisciplinaire behandeling niet tot afname van de huidige beperkingen zal leiden, maar hij heeft op 1-7-2022 toch een fictieve FML opgesteld. In deze FML is zonder deugdelijke grondslag uitgegaan van vooruitgang van de gezondheidstoestand met minder beperkingen als gevolg.

De wet

4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
6. Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. Recht op een IVA-uitkering ontstaat op grond van artikel 47 van de Wet WIA voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

Beoordeling door de rechtbank

8. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid is naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [5] de inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen van belang. Dit brengt mee dat de beoordeling van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Indien de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
9. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert verweerder een beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader). Op grond van het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten, dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van beoordeling. Samengevat weergegeven, is stap 1 de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien er sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Stap 2 instrueert de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Stap 3 geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, en er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
10. In geschil is of de door verweerder aangenomen volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat op de datum in geding (28 juni 2021) recht ontstaat op een IVA-uitkering.
11. Ten aanzien van de grond dat de ex-werknemer duurzaam volledig arbeidsongeschikt is, overweegt de rechtbank het volgende. In de rapportage van 23 juni 2021 heeft de primaire arts uiteengezet dat de medische situatie van de ex-werknemer nog kan verbeteren, omdat (tijdens de primaire fase) een bewezen behandeling voor hem was geïndiceerd die hij nog niet volledig had doorlopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 1 juli 2022 uiteengezet dat die het standpunt van eiseres kan volgen dat relevante verbetering niet meer verwacht wordt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt een jaar na het onderzoek van de primaire arts op basis van zijn onderzoek tot het oordeel dat gebleken is dat de polymyalgia niet herstelt. De ex-werknemer heeft last van onveranderde schouderklachten, armklachten en handklachten, waardoor hij minder goed fijne motorische handelingen kan volhouden, beenklachten en enige mate van vermoeidheid en problemen met langdurig zitten. Hoewel de primaire arts nog had aangenomen dat de belastbaarheid van de ex-werknemer zou toenemen, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel dat de klachten van de ex-werknemer plausibel en consistent zijn, en dat niet wordt verwacht dat een (multidisciplinaire) behandeling (waar de primaire arts nog verbetering van verwachtte) tot een verdere afname van de huidige belastbaarheid zal leiden.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat een afname van de belastbaarheid niet meer wordt verwacht, en dat hij om pragmatische redenen op 1 juli 2022 een nieuwe fictieve FML heeft opgesteld. Daarbij is als uitgangspunt genomen de fictieve FML van 5 juli 2021. De rechtbank merkt hierbij dat, zoals ter zitting door verweerder erkend, voor de FML van 1 juli 2022 niet de FML van 5 juli 2021, maar de fictieve FML van 28 juni 2021 als uitgangspunt is genomen. De rechtbank constateert dat de beperkingen zoals opgenomen in de fictieve FML van 28 juni 2021 terugkomen in de FML van 1 juli 2022 en dat daarbij nog aanvullend in de rubriek dynamische handelingen diverse extra beperkingen zijn opgenomen. In de fictieve FML van 28 juni 2021 is een prognose van vooruitgang van de ex-werknemer verwerkt. Tegelijkertijd heeft deze verzekeringsarts, in tegenstelling tot wat ten tijde van fictieve FML werd aangenomen, geconcludeerd dat er geen verbetering is opgetreden, dat verbetering van de belastbaarheid ook niet meer verwacht kan worden en heeft hij daarnaast extra beperkingen opgenomen. De rechtbank acht in het licht van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd dat bij een pragmatische keuze voor een nieuwe FML voor de ex-werknemer bij de beoordeling op 1 juli 2022 ten opzichte van de FML van 23 juni 2021 minder beperkingen zijn aangenomen en daarnaast extra beperkingen in rubriek 4 zijn opgenomen.
De rechtbank realiseert zich daarbij dat volgens vaste rechtspraak het niet uitkomen van een herstelverwachting geen reden is om te stellen dat de eerdere aanname waardoor nog geen IVA werd toegekend onjuist was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter de rapportage van 1 juli 2022 overwogen dat om pragmatische redenen een nieuwe FML wordt opgesteld waarbij aangenomen wordt dat die per datum in geding geldig is op basis van de verkregen gegevens via belanghebbende. Indien deze FML dan leidt tot 80-100% arbeidsongeschiktheid op arbeidsdeskundige gronden kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen worden dat deze toestand ook op de datum in geding aan de orde was en er op juridische gronden recht is op een IVA-uitkering. In dit verband is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat verweerder bedoelt met ‘op pragmatisch gronden’ en is verder onvoldoende gemotiveerd waarom de primaire arts nog wel herstelverwachting kon ontlenen aan het (niet gevolgde) multi-disciplinaire traject, terwijl een jaar later daar zonder dat zo’n traject gevolgd is, geen herstelverwachting meer aan kan worden ontleend.
13. Gelet op het bovenstaande, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overige gronden.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
14. Om het gebrek te herstellen, zal verweerder de belastbaarheid op de datum in geding en herstelverwachting nader moet motiveren. Voor zover nodig dient de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de aanvullende motivering van de ook nog een nadere motivering te geven. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
16. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de overige aangevoerde beroepsgronden nog buiten bespreking.
17. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals genoemd in deze tussenuitspraak. De rechtbank zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Functionele mogelijkhedenlijst
3.Claimbeoordelings- en borgingssysteem
4.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.