ECLI:NL:RBROT:2024:13681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
688816 HA RK 24-1031
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 december 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Lodder. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters in een strafzaak tegen de verzoeker, waarbij de verzoeker zich niet onafhankelijk en onpartijdig behandeld voelde. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissingen van de rechtbank om de zaak niet aan te houden en niet naar het kabinet van de rechter-commissaris te verwijzen, procesbeslissingen zijn en geen grond vormen voor wraking. De verzoeker had eerder op 5 november 2024 tijdens een zitting zijn wrakingsverzoek mondeling ingediend, na een afwijzing van zijn verzoek om een getuige opnieuw op te roepen. De rechtbank heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek gemotiveerd en de wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechters is. De wrakingskamer heeft benadrukt dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet aan de hoge drempel voor wraking voldoen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: 688816 HA RK 24-1031
Beslissing van 30 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S. Lodder,
strekkende tot wraking van:
mrs. P.E. Althuis, R.P. Boon en mr. N. Shahani,
rechters in deze rechtbank,
hierna: de rechters of de rechtbank.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaak tegen verzoeker (parketnummer 10-140256-23). Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker op 5 november 2024 mondeling gedaan tijdens de terechtzitting van de hiervoor in 1.1 genoemde zaak,
  • het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2024 waarin het mondeling wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld,
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 19 november 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 19 december 2024 zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. Lodder die het woord heeft gevoerd aan de hand van op schrift gestelde spreekaantekeningen die ter zitting zijn overgelegd aan de wrakingskamer en aan de rechters,
  • twee van de drie rechters, te weten de voorzitter mr. Althuis en de jongste rechter mr. Shahani

2.Het wrakingsverzoek en de beoordeling

2.1.
De wrakingskamer stelt het volgende vast. De rechter-commissaris heeft in de strafzaak op 30 juli 2024, na het niet verschijnen van de getuige [naam getuige] voor het op deze datum geplande verhoor van de getuige, besloten de getuige niet opnieuw op te roepen en haar bevindingen vast te leggen in een proces-verbaal. Op de pro forma-behandeling van 19 augustus 2024 heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging om de getuige opnieuw op te roepen om te worden gehoord door de rechter-commissaris afgewezen. Daarna is de inhoudelijke behandeling van de zaak gepland op 5 november 2024. Vervolgens heeft de advocaat van verzoeker de dag vóór de om 13.30 uur geplande zitting, namelijk op 4 november 2024 om 17.02 uur, een e-mailbericht naar de strafgriffie gestuurd. In dat e-mailbericht wijst de advocaat er op dat hij vanwege het door de rechtbank op 19 augustus 2024 afgewezen verzoek betreffende de getuige [naam getuige] zich
“genoodzaakt ziet om op de zitting van 5 november 2024 het punt van de niet verschenen getuige [naam getuige] andermaal aan de orde te stellen”. De griffie heeft dit e-mailbericht de volgende dag, te weten op 5 november om 8.45 uur, doorgestuurd naar de voorzitter van de rechtbank. Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft de voorzitter van de rechtbank voor aanvang van de terechtzitting de officier van justitie verzocht om de getuige [naam getuige] op te roepen voor de op die dag om 13.30 uur geplande strafzitting, waarbij de rechtbank tevens zijn medebrenging heeft gelast. De griffier van de rechtbank heeft de advocaat van verzoeker hiervan telefonisch op de hoogte gesteld. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 november 2024 is de getuige verschenen, waarna de advocaat van verzoeker op deze zitting heeft verzocht om de zaak aan te houden en te verwijzen naar het kabinet van de rechter-commissaris voor het horen van getuige [naam getuige] . De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. Na een onderbreking van de zitting heeft verzoeker de rechters gewraakt.
2.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2025 blijkt dat verzoeker het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt. De door de rechtbank genomen beslissing is onbegrijpelijk, waardoor de rechters niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Er is sprake van schijn van partijdigheid. De eerdere beslissing van de rechtbank van 19 augustus 2024 is juridisch onjuist. De rechtbank heeft daar niets over gezegd en heeft daardoor geen zelfreflectie getoond. In het licht van de onjuiste beslissing van de rechtbank van 19 augustus 2024 had (de advocaat van) verzoeker er geen rekening mee hoeven houden dat de getuige opnieuw zou worden opgeroepen en had hij daar niet op hoeven acteren. De beslissing van de rechtbank kan niet worden gedragen door de motivering die de rechtbank heeft gegeven. Verder heeft de rechtbank het verzoek om de getuige te horen in de beslotenheid van het kabinet van de rechter-commissaris afgewezen, terwijl het een verklaring betreft van een zeer belastende getuige die uitdrukkelijk door verzoeker wordt betwist.
2.3.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 19 december 2024 heeft de advocaat van verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht. De vrees van ingenomenheid van de rechtbank is volgens hem objectief gerechtvaardigd vanwege de omstandigheden, zoals geschetst, die kunnen worden samengevat in de volgende drie punten:
  • het slechts twee uur van tevoren in kennis stellen van de verdediging dat de getuige alsnog met een bevel medebrenging zal worden opgehaald, terwijl de verdediging dit punt al op 30 juli 2024 bij de rechter-commissaris en op 19 augustus 2024 bij de rechtbank tevergeefs had aangestipt,
  • de wijze waarop de rechtbank een door de rechtbank zelf gecreëerd probleem op het bordje van de verdediging legt,
  • de lichtzinnige wijze waarop het aanhoudings- en terugverwijzingsverzoek door de rechtbank is afgewezen.
Door het aanhoudingsverzoek af te wijzen heeft de rechtbank er blijk van gegeven dat zij het doorgaan van de inhoudelijke zitting belangrijker vindt dan de rechten van verzoeker om goed voorbereid, in een daartoe geschikte setting, een zeer belastende getuige effectief te kunnen bevragen. Door deze handelwijze is er objectief gezien een gerechtvaardigde vrees bij verzoeker ontstaan dat de rechtbank een vooringenomenheid tegen hem koestert.
2.4.
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben op het verzoek gereageerd..
2.5.
De wrakingskamer wijst het wrakingsverzoek af en overweegt daartoe als volgt.
2.6.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
2.7.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
2.8.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
2.9.
De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. De beslissingen van de rechtbank om de zaak niet aan te houden en de zaak niet naar het kabinet van de rechter-commissaris te verwijzen zijn procesbeslissingen en kunnen als zodanig geen grond vormen voor wraking.
2.10.
Met betrekking tot de motivering van de beslissingen wordt het volgende overwogen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2024 volgt dat de rechtbank het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen met de motivering dat de verdediging er rekening mee had moeten houden dat er door de rechtbank zou worden geacteerd op het verzoek om de getuige opnieuw op te roepen, dat de advocaat het dossier voor de inhoudelijke zitting goed heeft kunnen voorbereiden en dat de advocaat zich bovendien al eerder had voorbereid op het eerder geplande getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. Het terugverwijzingsverzoek heeft de rechtbank afgewezen met de motivering dat het onmiddellijkheidsbeginsel het uitgangspunt is en dat de getuige aanwezig was op de zitting om te worden gehoord door de rechtbank die zich inhoudelijk over de zaak zal buigen. Na mededeling van deze beslissing heeft de rechtbank de zitting voor een kwartier onderbroken voor de mogelijkheid van overleg tussen verzoeker en zijn advocaat.
2.1
Anders dan verzoeker stelt, volgt uit deze motiveringen en deze handelwijze niet dat de rechtbank “op lichtzinnige wijze” de verzoeken van verzoeker heeft afgewezen. Mr Althuis heeft tijdens de wrakingszitting naar voren gebracht dat de rechtbank de verzoeker, gezien de strekking van het e-mailbericht van 4 november 2024, tegemoet heeft willen komen door snel te handelen en de getuige alsnog op te roepen voor de in de middag van 5 november 2024 geplande terechtzitting. De advocaat van de verzoeker heeft daarop aangegeven dat hij ook wel gelooft dat de rechtbank zijn client tegemoet wilde komen. Hieruit blijkt geen vooringenomenheid. Dat de rechtbank geen zelfreflectie zou hebben getoond, zoals ter terechtzitting van
5 november 2024 namens verzoeker is gesteld, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet relevant. Immers, het wel of niet tonen van reflectie vormt geen grond voor wraking, aangezien daaruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van vooringenomenheid.
2.11
Volgens de advocaat van verzoeker kon hij zich niet goed meer voorbereiden op het bevragen van de alsnog door de rechtbank opgeroepen getuige en rekent hij dit de rechtbank aan. Daar kan tegenover worden gezet dat de advocaat van verzoeker dit in zekere zin zelf in de hand heeft gewerkt door het bewuste e-mailbericht pas de dag vóór de terechtzitting, in de late namiddag, aan de griffie van de rechtbank te sturen. De wrakingskamer wil aannemen dat de advocaat dit bericht, zoals hij stelt, uit hoffelijkheid stuurde om te voorkomen dat hij de rechtbank op de zitting met deze kwestie zou overvallen. Feit is echter dat hij dit op een zeer laat moment deed. Bovendien had verzoeker zich al een keer eerder op het verhoor voorbereid en had hij op 5 november 2024 zo nodig een langere onderbreking kunnen vragen om zich voor te bereiden op het getuigenverhoor. Uit het feit dat de rechtbank de getuige alsnog heeft oproepen voor de terechtzitting die middag en de zaak niet heeft aangehouden of terug verwezen naar de rechter-commissaris, kan geen objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechtbank worden afgeleid, nu hieraan geen onredelijke belangenafweging ten grondslag ligt en de rechtbank de verzoeker met zijn advocaat gelegenheid heeft geboden voor overleg. Aangezien de handelwijze van de rechtbank en de motivering van haar beslissingen niet onbegrijpelijk zijn, is geen sprake van blijk van vooringenomenheid. Dat de handelwijze van de rechtbank niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, doet zich hier niet voor.
2.12
Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. A. Verweij en mr. W.J.M. Diekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Stehouwer, griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2024.