ECLI:NL:RBROT:2024:13538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11164074 CV EXPL 24-15302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door stichtingen en verzekeraar aan werkgever

In deze zaak vorderen drie stichtingen en een arbeidsongeschiktheidsverzekeraar betaling van facturen door een werkgever, die stelt niet bekend te zijn met deze facturen. De eiseressen, waaronder Stichting Wij Techniek, Stichting Sociaal Fonds Metaal en Technische Bedrijfstakken, Stichting Regeling Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek, en N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken, hebben facturen gestuurd voor premies en bijdragen die volgens de toepasselijke cao's verschuldigd zijn. De gedaagde, die voorheen werd bijgestaan door een gemachtigde, procedeert nu zelf en betwist de vorderingen op basis van een vermeende nietigheid van de dagvaarding en de slechte dienstverlening van zijn boekhouder. De kantonrechter oordeelt dat de dagvaarding niet nietig is en dat de gedaagde als werkgever onder de cao's valt. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiseressen grotendeels toe, inclusief de gevorderde hoofdsommen, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11164074 CV EXPL 24-15302
datum uitspraak: 6 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.Stichting Wij Techniek,

2.
Stichting Sociaal Fonds Metaal en Technische Bedrijfstakken,
3.
Stichting Regeling Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek,
4.
N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken,
statutair gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseressen,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam] ,
zaakdoende en wonende te Rotterdam,
gedaagde,
die voorheen werd bijgestaan door mr. J.L. Post, maar nu zelf procedeert, zonder bijstand van een gemachtigde.
Partijen worden hierna ‘OTIB’, ‘SFM’, ‘RVU’, ‘N.V. Schade’ (gezamenlijk: ‘eiseressen) en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2024, met bijlagen;
  • de brief van 11 juni 2024 van [gedaagde] ;
  • het antwoord van 17 juli 2024, met bijlagen;
  • de brief van 25 oktober 2024 van eiseressen, met bijlagen.
1.2.
Op 6 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was de gemachtigde van eiseressen, de heer mr. J.J.F. de Geus (Flanderijn Gerechtsdeurwaarders), aanwezig. [gedaagde] is wel opgeroepen voor de zitting, maar is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
In het geval de cao Opleidings-en ontwikkelingsfonds voor het Technisch Installatiebedrijf (OTIB), de cao Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en Techniek (SFM), de cao Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) en de algemeen verbindend verklaarde cao Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaal en Techniek (CAO AvIM) van toepassing zijn op een werkgever, moet deze bijdragen en premies betalen aan eiseressen.
2.2.
Eiseressen hebben voor de gevorderde premies en bijdragen een factuur aan [gedaagde] gestuurd op 19 november 2023.
2.3.
[gedaagde] heeft de factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan OTIB te betalen € 210,97 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan SFM te betalen € 49,62 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan RVU te betalen € 62,03 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen aan N.V. Schade te betalen € 159,58 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Eiseressen baseren de vordering op het volgende.
3.2.1.
Ten aanzien van OTIB: [gedaagde] is een werkgever in de bedrijfstak als bedoeld in de cao. [gedaagde] is aan OTIB op grond van artikel 2 van het financieringsreglement OTIB een bijdrage verschuldigd. [gedaagde] heeft facturen van in totaal € 185,91 onbetaald gelaten. Dit bedrag wordt verhoogd met 10% buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] in verzuim is, is zij ook wettelijke rente verschuldigd.
3.2.2.
Ten aanzien van SFM: de Collectieve arbeidsovereenkomst Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en Techniek 2019-2023 is van toepassing. [gedaagde] is werkgever in de bedrijfstak als bedoeld in de cao. Op grond van artikel 3 van genoemde collectieve arbeidsovereenkomst, is [gedaagde] een bijdrage verschuldigd over elke dag dat loon is ontvangen. [gedaagde] heeft facturen van in totaal € 43,73 onbetaald gelaten. Dit bedrag wordt verhoogd met 10% buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] in verzuim is, is zij ook wettelijke rente verschuldigd.
3.2.3.
Ten aanzien van RVU: de Collectieve arbeidsovereenkomst Regeling Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek 2023-2027 is van toepassing. [gedaagde] is werkgever in de bedrijfstak als bedoeld in de cao. Op grond van de statuten is [gedaagde] een bijdrage verschuldigd over elke dag waarover loon wordt ontvangen. [gedaagde] heeft facturen van in totaal € 54,67 onbetaald gelaten. Dit bedrag wordt verhoogd met 10% buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] in verzuim is, is ook de wettelijke rente verschuldigd.
3.2.4.
Ten aanzien van N.V. Schade: op 18 januari 2019 is de CAO Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaal en Techniek (hierna verder te noemen: CAO-AvIM) algemeen verbindend verklaard. Op grond van artikel 4 van de CAO-AvIM is [gedaagde] verplicht bijdrages aan N.V. Schade te voldoen omdat [gedaagde] in de oplegperiode werkgever is geweest in de Metaal en Techniek. [gedaagde] heeft facturen van in totaal € 140,63 onbetaald gelaten. Dit bedrag wordt verhoogd met 10% buitengerechtelijke incassokosten. Omdat Zozo Mozaik in verzuim is, is ook de wettelijke rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en voert het volgende aan. [gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat de dagvaarding nietig is omdat de termijn tussen het betekenen van de dagvaarding en de rolzitting te kort is. Verder betwist [gedaagde] de verschillende vorderingen van eiseressen. Daaraan ligt ten grondslag dat de boekhouding is uitbesteed aan een derde partij, Stichting [stichting A] (hierna: de boekhouder). De vordering van eiseressen is het gevolg van de slechte dienstverlening van de boekhouder. Momenteel is [gedaagde] verwikkeld in een procedure tegen de boekhouder. Een reactie op alle communicatie met de boekhouder blijft uit. [gedaagde] kan daarom niet controleren of de vordering juist is. [gedaagde] heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen met de gemachtigde van eiseressen. Dit heeft de gemachtigde geweigerd. Als gevolg daarvan worden er nu onnodige proceskosten en juridische kosten gemaakt.
3.4.
[gedaagde] verzoekt de kantonrechter de eiseressen te veroordelen tot het betalen van de proceskosten, aangezien eiseressen onnodig een procedure tegen [gedaagde] hebben gestart.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de vordering van eiseressen grotendeels toe. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
De dagvaarding is niet nietig
4.2.
[gedaagde] beroept zich op de nietigheid van de dagvaarding omdat de termijn tussen de betekening van de dagvaarding en de rolzitting volgens hem te kort is. Dit verweer mist om twee redenen doel. In de eerste plaats is de wettelijke dagvaardingstermijn van één week ruimschoots in acht genomen, aangezien de dagvaarding is betekend op 3 juni 2024 en de zaak voor het eerst diende op 20 juni 2024. Voor zover al aangenomen zou moeten worden dat er op een te korte termijn is gedagvaard is dat gebrek gedekt door het feit dat [gedaagde] in het geding is verschenen en niet gesteld of gebleken is dat hij onredelijk in zijn belangen is geschaad (artikel 122 lid 1 Rv).
Beoordeling vordering eiseressen
4.3.
Eiseressen stellen dat [gedaagde] een werkgever is zoals bedoeld in de genoemde cao’s. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Hij heeft wel aangevoerd dat hij niet zeker weet of hij wel onder de cao valt, maar dat ziet de kantonrechter niet als een gemotiveerde betwisting van de stelling van eiseressen. De kantonrechter is daarom van mening dat daarmee vaststaat dat [gedaagde] heeft te gelden als werkgever in de door eiseressen aangehaalde cao’s. Dat betekent dat hij premies moet betalen aan eiseressen, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.1. gesteld.
4.4.
Ten aanzien van de hoogte van de verschuldigde premies en bijdragen geldt het volgende. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de boekhouding heeft uitbesteed aan een derde partij. Hij stelt dat hij als gevolg daarvan niet bekend is met deze vorderingen en ook geen inzicht heeft in de juistheid daarvan. De kantonrechter begrijpt dit als een betwisting van de hoogte van de vorderingen. Eiseressen hebben vervolgens in een nadere akte meer inzicht gegeven in de opbouw van de vorderingen. Zij voeren aan dat zij de loongegevens waarop de premies zijn gebaseerd, rechtstreeks ontleend hebben aan de zogenoemde loonaangifteketen. Dat betekent volgens hen dat zij deze hebben ontleend aan het UWV. [gedaagde] is niet verschenen op de zitting en heeft hierop dus niet gereageerd, zodat de kantonrechter moet uitgaan van de juistheid van de stellingen van eiseressen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het handelen en nalaten van de ingeschakelde boekhouder in de risicosfeer van [gedaagde] ligt. Nu [gedaagde] ook niet meer heeft gereageerd op de nadere specificatie van de vordering, staat de hoogte van de vordering vast.
4.6.
De gevorderde hoofdsommen van de eiseressen zijn dan ook toewijsbaar.
[gedaagde] moet incassokosten betalen
4.7.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt een bedrag van € 42,85 toegewezen omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Eiseressen stellen in de dagvaarding (en in de aanmaningen) dat zij buitengerechtelijke incassokosten van 10% van de hoofdsom rekenen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn echter hoger dan 10%. Daarom heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten herberekend. Deze lagere kosten worden toegewezen. Deze kosten moeten als volgt over de eiseressen worden verdeeld:
  • OTIB: € 18,59
  • SFM: € 4,37
  • RVU: € 5,47
  • N.V. Schade: € 14,06.
[gedaagde] moet rente betalen
4.8.
In de dagvaarding stellen eiseressen niet duidelijk of zij de wettelijke rente van artikel 6:119 of 119a BW vorderen. De kantonrechter wijst de wettelijke rente uit art. 6:119 BW toe. Tussen eiseressen en [gedaagde] is namelijk geen sprake van een handelsovereenkomst (artikel 6:119a lid 1 BW). Ook in de artikelen uit de cao’s waarop eiseressen wijzen wordt naar de wettelijke rente uit art. 6:119 BW verwezen. De kantonrechter wijst de verschenen rente toe. Hij gaat er namelijk, mede gezien de hoogte van de rentebedragen, vanuit dat de eiseressen de rente uit artikel 6:119 BW hebben gehanteerd.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan eiseressen moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 164,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 82,-) en € 41,- aan nakosten. Dat is in totaal € 472,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat eiseressen dat vorderen en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting Wij Techniek te betalen € 206,06 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 185,91 vanaf 3 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting Sociaal Fonds Metaal en Technische Bedrijfstakken te betalen € 48,48 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 43,73 vanaf 3 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting Regeling Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek te betalen € 60,61 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 54,67 vanaf 3 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken te betalen € 155,90 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 140,63 vanaf 3 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van eiseressen worden begroot op € 472,39;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
64362