5.2.Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2015 tot en met 2 april 2015 te Cartagena en/of Barranquilla, Colombia en/of in/vanuit de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk afleveren en vervoeren van een hoeveelheid cocaïne, welke hoeveelheid deel uitmaakte van een of meer partijen cocaïne die in maart 2015 in Cartagena en/of Barranquilla (Colombia) inbeslaggenomen zijn,
voor te bereiden en te bevorderen
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij verdachte en/ zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte samen met zijn mededaders
- via een PGP/Ennetcom account chatgesprekken gevoerd/ informatie uitgewisseld en foto’s/persberichten gedeeld met betrekking tot het transport en de in beslagneming van containers met daarin voornoemde partijen cocaïne en
- met zijn mededaders afspraken gemaakt over de hoeveelheid cocaïne die naar hem, verdachte, vervoerd zou worden en aan hem zou worden afgeleverd en
- in Colombia samen met zijn mededaders een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad en/of gereed gemaakt/gehouden voor verzending naar hem, verdachte.
2.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 12 november 2015,
in de Dominicaanse Republiek en in
het Verenigd Koninkrijk en op de route van de Dominicaanse Republiek naar het
Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad ongeveer 47 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 27 december 2019 te Rotterdam, en
vanuit de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (, ongeveer 316,5 kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 3 februari 2020 via de Westerschelde, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ( ongeveer 259 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 2 mei 2020 tot en
met 18 mei 2020 in Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalenopzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht , (in containernummer [containernummer 1] en [containernummer 2] en [containernummer 3] en [containernummer 4] ) een hoeveelheid van telkens ongeveer 20 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet wet behorende lijst 1;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering
In de opsporingsonderzoeken die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaarde feiten 1, 2, 3, 4 en 5 (voor wat betreft de containers [containernummer 2] en [containernummer 4] ) zijn de bewezenverklaarde hoeveelheden cocaïne daadwerkelijk door de opsporingsdiensten in door de verdachte en zijn medeverdachten gebruikte containers aangetroffen. In het opsporingsonderzoek dat heeft geleid tot het onder feit 5 bewezenverklaarde voor wat betreft de containers [containernummer 1] en [containernummer 3] is geen cocaïne aangetroffen. Het bewijs dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd volgt uit chatberichten die via SkyECC zijn verstuurd en waaraan de verdachte heeft deelgenomen. In die chatberichten wordt (onder andere) gesproken over ‘blokken’ en ‘stuks’ en worden foto’s verstuurd van in plastic gewikkelde witte blokken en van (compartimenten van) containers. De blokken op deze foto’s zijn soortgelijk aan de blokken die door de opsporingsdiensten wel zijn aangetroffen en welke vondsten voor het bewijs van feit 5 (voor wat betreft de containers [containernummer 2] en [containernummer 4] ) wordt gebruikt. Van deze blokken is komen vast te staan dat ieder blok 1 kilo cocaïne bevat. Daarnaast wordt in voornoemde chatberichten gesproken over prijzen die passen bij de verkoop-/handelswaarde van cocaïne, zoals die de rechtbank ambtshalve bekend is. Ten slotte springt in het oog dat de deelnemers aan voornoemde chatberichten en de manier waarop met elkaar in die chatberichten wordt gesproken, gelijk zijn aan de wijze waarop tussen de verdachte en anderen is gecommuniceerd over de containers waarin cocaïne is aangetroffen. Aldus is met voldoende zekerheid komen vast te staan dat in de chatberichten die voor het bewijs zijn gebruikt en waarin wordt gesproken over respectievelijk ‘20 stuks’ en ’20 extra in de motor’ (verhuld) wordt gesproken over (steeds) 20 kilo cocaïne (feit 5, containers [containernummer 1] en [containernummer 3] ).
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Het vonnis zal zo nodig worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.