In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: Woonstad) en [persoon A], de huurder van een woning in Rotterdam. Woonstad had een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van [persoon A]. De huurachterstand was ontstaan door privéomstandigheden, maar [persoon A] had deze inmiddels volledig afbetaald. Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 was [persoon A] niet verschenen, terwijl Woonstad vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. Woonstad trok haar vordering tot ontbinding en ontruiming in, waardoor de kantonrechter hier niet meer over hoefde te beslissen.
In reconventie vorderde [persoon A] dat Woonstad zou zorgen voor het verwijderen van haar gegevens uit de systemen van de gemeente, de deurwaarder en de rechtbank. De kantonrechter oordeelde dat Woonstad voldoende had gedaan om de gegevens bij de gemeente te laten verwijderen, maar dat het inschakelen van een deurwaarder en het aanhangig maken van de procedure gerechtvaardigd was gezien de huurachterstand. De kantonrechter wees de vordering van [persoon A] af en veroordeelde haar in de proceskosten, omdat zij in zowel conventie als reconventie ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De proceskosten aan de kant van Woonstad werden begroot op € 1.309,72, terwijl de kosten in reconventie op nihil werden vastgesteld. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling geen oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst aangetroffen en heeft de vordering van Woonstad tot betaling van rente en proceskosten toegewezen.