ECLI:NL:RBROT:2024:13200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10-281495-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde opzetverkrachting in de zin van de Wet seksuele misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde opzetverkrachting. De verdachte, geboren in 1974, heeft op 2 september 2024 op station Rotterdam Centraal seksuele handelingen verricht met een dronken slachtoffer, terwijl hij wist dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vingers tussen de schaamlippen van het slachtoffer heeft gebracht, wat als seksueel binnendringen wordt beschouwd. Het tongzoenen werd echter niet als seksueel binnendringen gekwalificeerd, waardoor de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 aan de benadeelde partij volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de dronkenschap van het slachtoffer en dat zijn gedragingen als zeer ingrijpend en traumatisch zijn ervaren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-281495-24
Datum uitspraak: 18 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in [detentieadres],
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Op de beelden bij de lift is inderdaad te zien dat verdachte het slachtoffer niet wil laten gaan en met zijn hand tussen haar benen zit. Hij had toen moeten begrijpen dat zij dat niet wilde. Er is echter geen sprake van ‘graaien’ zoals de officier van justitie dat noemt. Al met al is er onvoldoende bewijs voor seksueel binnendringen.
4.1.2.
Beoordeling
Per 1 juli 2024 trad de Wet seksuele misdrijven in werking. Die is in dit geval van toepassing.
In de vroege ochtend van maandag 2 september 2024 heeft de eenentwintigjarige [slachtoffer] tegen de politie verklaard dat zij verdachte op station Rotterdam Centraal was tegengekomen, hij haar iets vroeg en zij samen met hem door de poortjes van het station is gegaan en vervolgens samen met hem op een bankje is gaan zitten. Ook heeft zij verklaard dat ze moest overgeven. Vervolgens wilde zij weg, maar hield verdachte haar vast. Op een gegeven moment ging zijn hand in haar broek en voelde zij dat verdachte zijn vingers in haar vagina stopte, aldus [slachtoffer]. Zij heeft geen aangifte gedaan, maar haar verhaal blijkt uit de processen-verbaal van bevindingen en informatief gesprek zeden.
Tijdens zijn verhoor heeft de vijftigjarige verdachte verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] dronken was: zij had overgegeven en haar bewegingen waren niet normaal. Zij was misselijk en duizelig. Daaruit begreep verdachte dat zij gedronken had. Ook heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] na het overgeven wilde dat hij zou stoppen, zij niet mee wilde komen en dat hij haar heeft vastgepakt.
In het procesdossier bevinden zich twee multimediabestanden met camerabeelden van maandagochtend 2 september 2024. Een van de bestanden bevat camerabeelden van bankjes op het perron (hierna: fragment 1). Het andere bestand bevat camerabeelden van een lift(koker) op het perron (fragment 2). Zowel de verdachte als het slachtoffer zijn op de camerabeelden in beide bestanden zichtbaar. De officier van justitie en de verdediging hebben voorafgaand aan de terechtzitting kennis kunnen nemen van de camerabeelden. Ook de rechtbank heeft de camerabeelden voorafgaand aan de terechtzitting bekeken. Op de terechtzitting heeft de rechtbank voorgesteld om gezamenlijk de camerabeelden te bekijken. De verdediging heeft aangegeven daaraan geen behoefte te hebben.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan gekwalificeerde opzetverkrachting.
Verdachte en [slachtoffer] zijn elkaar tegengekomen op station Rotterdam Centraal. Ze zijn samen op een bankje op het perron gaan zitten. De verdachte begon haar daar te (tong)zoenen. Na enige tijd heeft [slachtoffer] aldaar overgegeven. Op dat moment moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer] zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen en/of haar positieve wil te uiten. De verdachte ging haar echter weer (tong)zoenen. Hierna is [slachtoffer] opgestaan en van het bankje weggelopen. De verdachte is haar achterna gelopen. Op de camerabeelden (fragment 1) is te zien dat [slachtoffer] erg onvast ter been is en over het perron zwalkt. Zo er bij de verdachte nog twijfel had (kunnen) bestaan over de toestand waarin het slachtoffer verkeerde, dan werd deze op dat moment volledig weggenomen. Op de daaropvolgende camerabeelden (fragment 2) is te zien dat verdachte en [slachtoffer] aankomen bij een lift(koker) op het perron. Verdachte heeft [slachtoffer] beet bij haar rechter pols, positioneert zich achter haar en legt zijn beide armen om haar heen. [slachtoffer] probeert weg te komen maar slaagt er niet in om zich aan de greep van verdachte te ontworstelen. De verdachte blijft [slachtoffer] met zijn linker arm in bedwang houden en steekt vervolgens zijn rechter hand van onderaf in de schaamstreek tussen haar benen en maakt met zijn hand meermaals een graaiende dan wel optillende beweging, terwijl [slachtoffer] haar been optrekt en probeert los te komen. Gelet op deze camerabeelden heeft de verdachte zijn vingers – mogelijk over een onderbroekje heen – ten minste tussen de schaamlippen van [slachtoffer] gebracht. Anders dan de verdachte heeft verklaard is er dus geen sprake geweest van het aaien van de vagina van [slachtoffer].
Deze gedraging van verdachte kan op één lijn gesteld worden met geslachtsgemeenschap of een wat betreft de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging. Daarbij maakt het naar het oordeel van de rechtbank geen verschil of [slachtoffer] een onderbroekje aan had, waardoor er (mogelijk) geen sprake was van rechtstreeks (huid-op-huid) contact tussen de vingers van verdachte en de schaamlippen van [slachtoffer].
Het ten laste gelegde tongzoenen heeft eveneens plaatsgevonden. Een tongzoen is echter – zoals onder het oude recht – een vorm van orale penetratie die niet als seksueel binnendringen wordt gezien. Dit betekent dat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 september 2024 te Rotterdam
met een persoon, te weten [slachtoffer] seksuele handelingen die bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen en/of houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, door die [slachtoffer] vast te houden en tegen te
houden op het moment dat zij aan de situatie probeerde te ontkomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(primair)
Met een persoon seksuele handelingen verrichten, welke handelingen bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl diegene weet dat bij die persoon daartoe de wil ontbreekt,
voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door dwang.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op zeer nare wijze misbruik gemaakt van de dronkenschap van [slachtoffer]. Hij heeft seksuele handelingen verricht met [slachtoffer] terwijl hij wist dat zij zwaar onder invloed van alcohol verkeerde. Eerst is hij haar gaan zoenen, ook nadat zij had overgegeven. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] stevig bij haar pols vastgehouden en zijn armen om haar heengeslagen zodat zij niet bij hem weg kon. [slachtoffer] heeft daartoe wel diverse (vergeefse) pogingen gedaan. Vervolgens heeft verdachte haar in het openbaar (op het perron) verkracht door haar schaamstreek te betasten en zijn vingers tussen haar schaamlippen te brengen en herhaaldelijk heen en weer te bewegen.
In zijn algemeenheid worden deze handelingen door een slachtoffer als (zeer) ingrijpend en traumatisch ervaren. Dit bleek onder andere uit de schriftelijke slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen door de raadsvrouw van [slachtoffer]. De verdachte heeft zich echter laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en hij heeft de bevrediging daarvan vooropgesteld. Hij heeft zich niet bekommerd om de (ernstige) gevolgen die deze gedragingen voor [slachtoffer] – een veel jonger en tenger meisje – zouden kunnen hebben. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 november 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Op basis van onderhavig delict en het in juli 2024 opgemaakte proces-verbaal (
rechtbank: een melding van huiselijk geweld), ontstaat het beeld dat verdachte misbruik maakt van vrouwen en hun fysieke grenzen overgaat. Wat naast alcohol verder tot dit gedrag heeft geleid, kan niet worden vastgesteld. Het gedrag van verdachte vindt de reclassering zondermeer zorgelijk. Echter ziet zij vanwege het korte verblijf van verdachte in Nederland, het niet spreken van de taal en het niet kennen van de Nederlandse leefregels, bij een veroordeling geen rol voor de reclassering weggelegd. Het opbouwen van een behandelrelatie bij bijvoorbeeld een forensische polikliniek en het opbouwen van een werkalliantie met de reclassering is door genoemde omstandigheden ondoenlijk. Daarnaast is de verblijfsstatus van verdachte onzeker en kan hij hoogstwaarschijnlijk geen aanspraak maken op sociale voorzieningen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht op straffen die in de regel in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook wordt – in verzwarende zin – rekening gehouden met het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] en het feit dat verdachte misbruik maakte van haar dronken toestand. en de wijze waarop de verdachte (met zijn vingers) [slachtoffer] heeft verkracht. Bovendien heeft de verkrachting plaatsgevonden in het openbaar op een perron van station Rotterdam Centraal, een plek waar [slachtoffer] zich veilig had moeten kunnen voelen en waarvan het waarschijnlijk is dat zij daar nog vaker zal (moeten) komen. Hierdoor zal zij telkens weer worden geconfronteerd met hetgeen verdachte haar heeft aangedaan.
Gezien het beeld dat de reclassering van verdachte schetst zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij]. Zij vordert een vergoeding van € 5.000,00 voor immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. A. Koopsen, advocaat in Amsterdam, heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat – bij een veroordeling van verdachte – het door de benadeelde partij gevorderde bedrag passend is.
8.3.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die immateriële schade en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding is immers door de verdachte uitdrukkelijk niet weersproken. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 september 2024.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen
€ 5.000,00(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 september 2024 te Rotterdam
met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen en/of houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina
en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, geweld en/of bedreiging, door die [slachtoffer] vast te houden en/of tegen te
houden op het moment dat zij aan de situatie probeerde te ontkomen
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2024 te Rotterdam
met een persoon, te weten [slachtoffer]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen en/of houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina
en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer]
daartoe de wil ontbrak.