ECLI:NL:RBROT:2024:1298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10/278547-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapen- en munitiebezit en cocaïnebezit met gevangenisstraf en teruggave van in beslag genomen geldbedrag

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum01] in [geboorteplaats01], die ten laste was gelegd dat hij op 21 oktober 2023 in Spijkenisse een vuurwapen en munitie in zijn bezit had, alsook een hoeveelheid cocaïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten, met name het vuurwapenbezit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte moest worden geretourneerd, omdat er geen bewijs was dat het geld afkomstig was van drugshandel, wat door de officier van justitie was gesuggereerd. De uitspraak benadrukt de ernst van vuurwapenbezit en de impact daarvan op de veiligheid in de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/278547-23
Datum uitspraak: 31 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsvrouw mr. P. van Dongen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 21 oktober 2023, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool van het merk Glock, type/model 17, kaliber 9mm, en
daarbij (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer kogelpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op 21 oktober 2023, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,4 gram en 4,3 gram, cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Vuurwapens worden veelal gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. Immers maken de vele schietpartijen en beschietingen in de regio Rotterdam duidelijk dat het hebben van een vuurwapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met alle toebehoren moet daarom streng worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de verspreiding van harddrugs en zich kennelijk ingelaten met de ondermijnende criminaliteit die gepaard gaat met georganiseerde drugshandel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten, waarbij het zwaartepunt ligt op het vuurwapenbezit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdediging heeft gelet op de context waarbinnen de verdachte het vuurwapen in zijn bezit had (de verdachte zou zich onveilig hebben gevoeld na een bedreiging waarvan hij melding bij de politie had gedaan maar waarmee de politie volgens hem niets had gedaan), verzocht een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met een voorwaardelijk stafdeel en eventueel een forse taakstraf. Daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding. De geschetste context levert geen strafverminderende omstandigheid op. Integendeel, nu de verdachte heeft verklaard het vuurwapen te hebben aangeschaft om het, indien nodig, te gebruiken. Dit baart de rechtbank zoals hiervoor overwogen grote zorgen.
De rechtbank zal daarom de zaak afdoen overeenkomstig soortgelijke zaken.
Alles afwegend vindt de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er mogelijk sprake was van drugshandel. Daarbij heeft de verdachte geen plausibele verklaring voor het geldbedrag, temeer nu hij op dat moment geen werk had. Gelet hierop zou het geldbedrag een voorwerp uit bate van het strafbare feit zijn, zodat dit vatbaar is voor verbeurdverklaring. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de verruiming van dit artikel zoals volgt uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2009/10, 32194).
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte dient te worden geretourneerd.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder ‘het strafbare feit’, ‘het feit’ en ‘het misdrijf’ in artikel 33a Sr telkens het bewezenverklaarde feit moet worden verstaan (zie HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:124). In onderhavige zaak stelt de officier van justitie dat er aanwijzingen zijn dat sprake is van drugshandel en dat het geldbedrag daaruit afkomstig zou zijn. Dit is echter niet ten laste gelegd aan de verdachte en ook niet bewezenverklaard. Gelet hierop zal het geldbedrag aan de verdachte worden geretourneerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
1490 EUR (Omschrijving: [beslagnummer01] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 21 oktober 2023, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de
vorm van een pistool van het merk Glock, type/model 17, kaliber 9mm,
en/of
(daarbij) (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4,
gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of
meer kogelpatro(o)n(en) van het kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2.
hij, op of omstreeks 21 oktober 2023, te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 49,4 gram en/ of 4,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ ond C Opiumwet)