ECLI:NL:RBROT:2024:12972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ROT 23/2630
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een garage met overkapping

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht is verleend voor het realiseren van een garage met overkapping. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak (ECLI:NL:RBROT:2024:9246) vastgesteld dat de omgevingsvergunning op het onderdeel bezonning onvoldoende gemotiveerd was. Het college heeft dit gebrek hersteld door een bezonningsonderzoek uit te voeren. De rechtbank oordeelt dat, hoewel het beroep gegrond is, de omgevingsvergunning in stand blijft omdat het motiveringsgebrek is hersteld. Eisers krijgen hun proceskosten en griffierecht vergoed.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 10 juni 2022 is ingediend, voordat de Omgevingswet in werking trad. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al overwogen dat voor het bouwplan een omgevingsvergunning nodig is en dat het college in zijn bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom het tot verlening van de vergunning overgaat. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen, wat het college heeft gedaan door een bezonningsonderzoek uit te laten voeren. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning op het perceel van eisers niet onaanvaardbaar zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college het gebrek in de tussenuitspraak heeft hersteld en dat de omgevingsvergunning kan blijven bestaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eisers krijgen een vergoeding voor hun proceskosten en het griffierecht van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaatsnaam], eisers

(gemachtigden: mr. W. Haeser en mr. E.P.H. Vogelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

(gemachtigden: mr. D. van de Water en [naam 1]).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam 2]uit [plaatsnaam] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.B. Evenboer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor het realiseren van een garage met overkapping aan [adres]. Deze vergunning heeft het college verleend aan vergunninghouder. Eisers zijn het hier niet mee eens.
1.1.
De rechtbank heeft met haar tussenuitspraak bepaald dat de omgevingsvergunning op het onderdeel bezonning onvoldoende gemotiveerd is. Eisers stellen namelijk als gevolg van het bouwplan minder zonlicht te ontvangen. Het college zegt dat er op dit punt geen sprake is van onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat, maar de rechtbank vond dat het college dit niet goed heeft onderzocht. Het college is in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om dat gebrek te herstellen via een zogenoemde bestuurlijke lus.
1.2.
Het college heeft gebruik gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid. Eisers en vergunninghouder hebben hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank komt nu in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het motiveringsgebrek heeft hersteld. Het college heeft alsnog aan zijn besluit een bezonningsonderzoek ten grondslag gelegd. Niet gebleken is dat dit bezonningsonderzoek gebreken bevat. Het beroep is wel gegrond, omdat eisers immers beroep hebben moeten instellen om de bezonning door het college nader te laten onderzoeken. Maar de rechtbank laat de omgevingsvergunning in stand, omdat de effecten van bezonning nu wel goed zijn onderzocht. Met verwijzing naar dat onderzoek heeft het college nu wel goed gemotiveerd dat de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning op het perceel van eisers niet zodanig zijn dat hun belangen onevenredig worden aangetast. Van een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat is geen sprake. Dat betekent dus dat eisers uiteindelijk niet hun zin krijgen: de garage met overkapping mag blijven staan. Eisers krijgen wel een vergoeding van hun proceskosten en griffierecht.
1.4.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Vanaf 3 staat de beoordeling door de rechtbank, waarbij ten eerste wordt ingegaan op de tussenuitspraak (4), vervolgens op de herstelpoging door het college (5), daarna de zienswijze van eisers (6) en vervolgens de overwegingen van de rechtbank (7). Tot slot volgt vanaf 8 en verder de conclusie.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een garage met overkapping aan [adres]. Met het besluit van 22 juli 2022 (primair besluit) heeft het college de gevraagde vergunning geweigerd. Met het bestreden besluit van 3 maart 2023 heeft het college het bezwaar van vergunninghouder gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en besloten dat aan vergunninghouder alsnog een omgevingsvergunning wordt verleend
2.1.
Eisers hebben tegen bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2.3.
In de tussenuitspraak van 17 september 2024 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.4.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers en vergunninghouder hebben hierop schriftelijk gereageerd.
2.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
4.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat voor het bouwplan een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo). Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom het tot verlening van de omgevingsvergunning overgaat, terwijl deze eerst was geweigerd. Hoewel het bestreden besluit niet in de gebruikelijke wijze is vormgegeven als een omgevingsvergunning, is het primaire besluit dat wel. Het bestreden besluit moet dan ook zo worden gelezen dat onder verwijzing naar het primaire besluit met de daarbij behorende stukken is besloten om voor het bouwplan overeenkomstig de aanvraag omgevingsvergunning te verlenen. Het verschil is dat het college met het bestreden besluit wèl medewerking wil verlenen aan het bouwplan voor zover het qua bouwregels in strijd is met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan ten aanzien van het uitzicht en de privacy van eisers en het anti-verhardingsbeleid wegens klimaatadaptatie niet in de weg staat aan het verlenen van de vergunning.
4.2.
De rechtbank heeft echter ten aanzien van de schaduwwerking en bezonning overwogen dat het college niet kon uitgaan van wat vergunningsvrij en binnen het bestemmingsplan mogelijk is, omdat dit ruimtelijk gezien niet vergelijkbaar is. Het college heeft dan ook niet nader onderbouwd waarom het woon- en leefklimaat van eisers gelet op de schaduwwerking van de tweede garage niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een bezonningsonderzoek. Dit is in strijd met het motiveringsbeginsel (artikel 7:12 van de Awb). Het college is met de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moest het college aan de hand van een bezonningsonderzoek nader motiveren waarom er wel of geen sprake is van schaduwwerking op het perceel van eisers. Indien sprake is van schaduwwerking zou het college nader moeten motiveren waarom dit wel of niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daarop het besluit handhaven of intrekken.
Herstel college
5. Het college heeft een bezonningstudie laten uitvoeren. Dit is vastgelegd in het rapport van 19 oktober 2024. Op basis van dit rapport stelt het college zich op het standpunt dat het bouwplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft ten aanzien van de bezonning en schaduwwerking. Het college ziet geen reden om te twijfelen aan het onderzoek en heeft zich ervan vergewist dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
Uit het rapport volgt volgens het college dat in de lente-, zomer- en herfstmaanden geen sprake is van extra schaduwwerking op de gevel van het hoofdgebouw van eisers. In de tuin van eisers is slechts sprake van enige extra schaduwwerking in deze maanden. Blijkens het rapport is dit zeer minimaal en zorgt dit niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. In de beoordeling is gekeken naar het effect van extra schaduwwerking door de garage met overkapping in relatie tot de grootte van het perceel en de plek op het perceel waar de extra schaduw valt. In de wintermaanden is er gedurende de gehele dag al sprake van schaduwwerking op de gevel en in de tuin van eisers die wordt veroorzaakt door het hoofdgebouw en de erfafscheiding (die maximaal mogelijk is volgens de regels van vergunningsvrij bouwen). Uit het rapport volgt dat op de maatgevende datum van 22 december er om 09.00 en 12.00 uur geen sprake is van extra schaduwwerking als gevolg van de garage met overkapping. Om 15.00 uur is er sprake van enige extra schaduwwerking op het hoofdgebouw en in de tuin als gevolg van de garage met overkapping. De hoeveelheid extra schaduw is echter beperkt, zeker wanneer deze wordt beschouwd in relatie tot het totale oppervlak van het perceel van eisers. Het college volgt dan ook de conclusie uit het rapport dat sprake is van een verwaarloosbare verandering van het woon- en leefklimaat.
Zienswijze eisers
6. Eisers stellen in hun zienswijze van 25 november 2024 dat het college geen onafhankelijk onderzoek heeft gedaan, omdat dit rapport is opgesteld door het “Vakteam Stedenbouw” van de gemeente Dordrecht. Uit de conclusie van het rapport volgt dat wordt geadviseerd om het besluit te handhaven. Het rapport zou volgens eisers niet de vraag moeten beantwoorden of het besluit van het college in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar de vraag of sprake is van schaduwwerking. Eisers vinden het onderzoek ook onzorgvuldig. Het is uitsluitend gebaseerd op digitale 3D-modellen. Er is niet op locatie van eisers gekeken om te zien wat voor effect het bouwplan heeft. Het onderzoek heeft ten onrechte niet gekeken naar de schaduwwerking in relatie tot de positie van het woonhuis en de positie van de ramen. Er is ook geen rekening gehouden met de totale lichtinval in het zuidelijk gelegen deel van de woning van eisers. Eisers stellen dat gelet op het duidelijke schaduweffect en de verminderde lichtinval wel sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. Eisers hebben hun standpunt onderbouwd met een aantal foto’s die zij bij hun zienswijze hebben gevoegd.
Overwegingen rechtbank
7. De rechtbank brengt allereerst in herinnering dat zij in de tussenuitspraak heeft uitgelegd hoe het besluit van het college om omgevingsvergunning te verlenen moet worden getoetst: het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt dus niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Van een aantal aspecten heeft de rechtbank in de tussenuitspraak al gezegd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat om die reden door bet bouwplan het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. Toegespitst op waar het nu nog om gaat: ook het effect van het bouwplan op de bezonningsituatie op het perceel van eisers is iets dat het college behoort te onderzoeken. Dat, zoals hier, het bouwplan een effect heeft in die zin dat er minder zonlicht is, en dus meer schaduw, is op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college moet motiveren dat de gevolgen voor eisers niet onevenredig zijn. Dat het college dat in eerste instantie niet goed heeft gedaan is een gebrek aan het besluit om omgevingsvergunning te verlenen.
8. De rechtbank vindt dat het college het genoemde gebrek in de tussenuitspraak heeft hersteld. De rechtbank geeft, gelet op het hiervoor gegeven toetsingskader, geen eigen oordeel over de effecten van het bouwplan op de bezonning. Maar de rechtbank is wel van oordeel dat het college zich op basis van het bezonningsonderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van eisers ten aanzien van bezonning niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet valt in te zien dat het rapport niet mag worden opgesteld door een ingenieur van de gemeente zelf. Deze beschikt immers over de kennis om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige bestond in dit geval ook geen aanleiding omdat het college zelf diende te onderbouwen waarom het vond dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers hebben geen tegenadvies overgelegd waaruit een ander standpunt blijkt. De overgelegde foto’s zijn daartoe onvoldoende.
8.1.
Er bestaan geen bindende normen voor bezonning. De gemeente Dordrecht heeft geen eigen beleid wat betreft de toetsing van bezonning. De studie hanteert dan ook de TNO-norm als basis voor de toetsing. Door middel van een digitaal 3D-model zijn de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning in kaart gebracht op de dagen 22 december (de dag dat de zon het laagst staat), 21 juni (de dag dat de zon het hoogst staat), 21 maart (de dag dat de zon op half staat, namelijk precies tussen de stand van 22 december en 21 juni in: zomertijd) en 23 september (de dag dat de zon op half staat, namelijk precies tussen de stand van 21 juni en 22 december in: wintertijd). Dat de deskundige niet ter plaatse is komen kijken, is dan ook gelet op de TNO-norm niet maatgevend. Met een 3D-model kan goed in kaart worden gebracht wat de zonstand op die dagen is en welk effect het bouwplan heeft op het perceel van eisers. Het 3D-model is gemaakt op basis van de Basisregistratie Grootschalige Topografie, de kadastertekening, de originele bouwtekeningen van de woningen en luchtfoto’s van mei 2024. Dit zijn objectieve gegevens. In het onderzoek is ook rekening gehouden met een erfafscheiding die vergunningsvrij mogelijk is. De leisterbomen zijn niet meegenomen in het 3D-model. Uit de verbeeldingen blijkt dat de positie van het woonhuis en de ramen in kaart zijn gebracht. Dat dit niet is gedaan, zoals eisers stellen, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat een 3D-model niet een juiste weergave is van de situatie.
8.2.
Uit het onderzoek blijkt dat op 21 maart, 21 juni en 23 september geen sprake is van schaduw op de gevel, maar wel in de tuin. De rechtbank volgt mede op basis van de verbeeldingen in het rapport het standpunt van het college dat de schaduwwerking minimaal is. Op 22 december is er gedurende de gehele dag sprake van schaduwwerking op de gevel van de woning en tuin van eisers. Dit geldt ten aanzien van het bouwplan alleen voor de middag voor de zuid- en westgevel van de woning van eisers. Dat er dan ook geen rekening is gehouden met de schaduwwerking van het zuidelijk gelegen deel van de woning van eisers valt niet te volgen.
8.3.
Al met al heeft het college zich onder verwijzing naar het bezonningsonderzoek op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan weliswaar effecten heeft voor de bezonning op het perceel van eisers maar dat die effecten zo klein zijn dat het woon- en leefklimaat van eisers niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarmee heeft het college uitgelegd waarom het vindt dat medewerking aan het bouwplan kan worden verleend.

Conclusie

9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.