ECLI:NL:RBROT:2024:12948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de eenmalige energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) en de Beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2023. De aanvraag van eiser werd op 3 december 2023 afgewezen, en het college bleef bij deze afwijzing na het indienen van bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld, en de rechtbank heeft de zaak op 19 november 2024 behandeld.

Eiser had op 1 november 2023 een aanvraag ingediend, maar zijn inkomen in de referteperiode van 1 augustus tot en met 31 augustus 2023 overschreed de inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm. Eiser betoogde dat de referteperiode onevenredig was en dat het beter zou zijn om het hele inkomensjaar te beschouwen. De rechtbank oordeelde dat het college de bevoegdheid had om de inkomensgrens vast te stellen en dat de toepassing van de Beleidsregels niet onredelijk was.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij onevenredig benadeeld werd door de toepassing van de Beleidsregels. Het college had voldoende gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en had een belangenafweging gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de eenmalige energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) en de Beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2023 (de Beleidsregels).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met een besluit van 3 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 1 november 2023 een aanvraag om energietoeslag ingediend. De aanvraag is afgewezen omdat het inkomen van eiser in de referteperiode van 1 augustus 2023 tot en met 31 augustus 2023 (de referteperiode) meer dan 120% is van de voor hem geldende bijstandsnorm, zodat eiser op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels niet voldoet aan de voorwaarden om voor de energietoeslag in aanmerking te komen.
3. Eiser beroept zich op het evenredigheidsbeginsel. Dat voor niet-zelfstandigen de referteperiode de maand augustus 2023 is, is voor eiser duidelijk, maar de te beantwoorden vraag is of de toepassing van de referteperiode ten aanzien van hem evenredig is. Volgens eiser was het in zijn geval evenwichtiger geweest als referteperiode het hele inkomensjaar te nemen, zoals dat is geregeld voor zelfstandigen. Ten aanzien van de evenwichtigheid merkt eiser verder op dat de inkomsten uit arbeid in de referteperiode alsnog op zijn IVA-uitkering in mindering zijn gebracht en bij hem zijn teruggevorderd. Tegen het besluit van het UWV heeft hij bezwaar gemaakt, maar de uitkomst is hierover nog niet bekend.
Het beoordelingskader
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) – voor zover hier relevant – heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Op grond van het vierde lid kan, in afwijking van het eerste lid, bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
5. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen (hierna: de memorie van toelichting) staat onder andere het volgende:
“Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het jaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving:
– het college bepaalt binnen het wettelijke kader de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, hetgeen betekent dat het college bepaalt wat er onder een «laag inkomen» moet worden verstaan;
(…)
– het college bepaalt de hoogte van het bedrag van de toe te kennen eenmalige energietoeslag, eventueel gedifferentieerd naar leefsituatie.” (Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 4).
en verder:
“De doelgroep van de eenmalige energietoeslag bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dat wil zeggen een inkomen op of net boven het sociaal minimum. In dit wetsvoorstel krijgt het college de bevoegdheid om zelf nader invulling te geven aan wat onder een «laag inkomen» moet worden verstaan. Het ligt daarbij voor de hand dat het college een inkomensgrens definieert in de vorm van een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het college kan daarbij aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijk minimabeleid. Gemeenten hoeven geen rekening te houden met de vermogenspositie van huishoudens.
Bij iedere nadere invulling aan het begrip «laag inkomen» is het onvermijdelijk dat er huishoudens zijn, die net buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Daarbij kan het ook gaan om huishoudens die wel degelijk te maken hebben een financieel probleem als gevolg van een sterk gestegen energierekening. De regering benadrukt dat voor deze huishoudens maatwerkoplossingen mogelijk zijn via het bestaande kader van de individuele bijzondere bijstand.” (Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 5).
6. Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels komt een aanvrager in aanmerking
voor energietoeslag als zijn inkomen in de referteperiode 1 augustus 2023 tot en met
31 augustus 2023 over inkomen beschikte of redelijkerwijs kon beschikken, dat niet meer bedroeg dan 120% van de op het huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21 of 22 van de Pw. Voor een alleenstaande of alleenstaande ouder tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd is dat € 1.390,- netto per maand. Er wordt gerekend met een inkomen exclusief vakantiegeld.
Het oordeel van de rechtbank
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Het toekennen van de energietoeslag is een bevoegdheid van het college. Uit de memorie van toelichting volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat het college met beleidsregels invulling kan geven aan deze bevoegdheid. Het college heeft dat met de Beleidsregels gedaan. Deze beslissingsruimte betekent verder dat de rechtbank de toepassing van de bevoegdheid terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college in redelijkheid had kunnen beslissen geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid.
9. Uit de hiervoor aangehaalde passages uit de memorie van toelichting volgt dat het college zelf mag bepalen wat onder een laag inkomen wordt verstaan. Het college heeft dit lage inkomen vastgesteld op 120% van de bijstandsnorm. Die beleidskeuze acht de rechtbank in het algemeen niet onredelijk. Het is andere gemeenten toegestaan een hoger percentage aan te houden gelet op de aan hen gegeven bevoegdheid. Dat dit leidt tot een verschil in uitwerking van de regeling voor de eenmalige energietoeslag is juist, maar dit is inherent aan de door de wetgever aan de gemeenten gegeven bevoegdheid om zelf te bepalen wat onder een laag inkomen wordt verstaan. Daaruit volgt niet dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
10. Ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit bedroeg de voor eiser toepasselijke bijstandsnorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd € 1.390,- netto per maand (exclusief vakantiegeld). In de referteperiode had eiser een netto inkomen van € 2.232.14. Dit bedrag bestaat uit een WIA-uitkering van € 674,75, een uitkering op grond van de Toeslagenwet van € 274,92 en verdiensten uit arbeid van netto € 1.282,47. Deze gegevens zijn terug te vinden in Suwinet. Het inkomen van eiser in de referteperiode bedraagt dus meer dan de in de Beleidsregels vastgestelde inkomensgrens. Het college was dus in beginsel bevoegd om de aanvraag van eiser voor de energietoeslag af te wijzen.
11. Met betrekking tot het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat dit beginsel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) een kader geformuleerd voor de toetsing van op een discretionaire bevoegdheid berustende besluiten aan het evenredigheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep sluit zich in de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2207) hierbij aan. De wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden.
Anders dan eiser heeft betoogd heeft het college niet hoeven af te wijken van de referteperiode naar een volledig kalender nu eiser geen zelfstandige is.
De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is ook niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen.
12. Dat eiser door de toepassing van de Beleidsregels onevenredig wordt benadeeld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan het college had moeten afwijken van de Beleidsregels.
In het bestreden besluit heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheid niet alsnog leidt tot het verstrekken van de energietoeslag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de terugvordering van het UWV de energiekosten niet meer kan dragen en daardoor bijvoorbeeld het risico loopt om van levering van energie te worden afgesloten. Eiser kon de WIA-uitkering, inkomen uit de Toeslagenwet en inkomen uit arbeid gebruiken voor de noodzakelijke kosten van bestaan. Er mag volgens verweerder worden aangenomen dat er voldoende middelen waren om de energiekosten te bestrijden. Het niet categoriaal verstrekken van de energietoeslag leidt niet tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doelen.
13. In de Memorie van Toelichting wordt onderkend dat het bij iedere nadere invulling van het begrip “laag inkomen” onvermijdelijk is dat er huishoudens zijn die nét buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Daarbij kan het ook gaan om huishoudens die wel degelijk te maken hebben met financiële problemen als gevolg van een sterk gestegen energierekening. Voor deze huishoudens zijn blijkens de Memorie van Toelichting maatwerkoplossingen mogelijk via het bestaande kader van de individuele bijstand. Het college heeft eiser ook gewezen op die mogelijkheid. Eiser heeft vooralsnog echter geen aanvraag voor individuele bijzondere bijstand ingediend.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt wel degelijk uit de motivering van het bestreden besluit dat het college een belangenafweging heeft gemaakt en beoordeeld heeft of er in de individuele situatie van eiser bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijking van het beleid. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat van dergelijke bijzondere omstandigheden in het geval van eiser niet is gebleken. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiser op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb en het evenredigheidsbeginsel niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.