ECLI:NL:RBROT:2024:12916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/10/685992 / HA RK 24-861
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking aansprakelijkheid eigenaar zeezeilschip in verband met zaakschade

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 december 2024, wordt het verzoek van de eigenaar van het zeezeilschip "Seven" behandeld. De eigenaar, aangeduid als [verzoeker], heeft verzocht om beperking van zijn aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door een brand op het terrein van [naam jachtwerf] in de nacht van 19 op 20 maart 2022. De brand heeft schade veroorzaakt aan het schip en andere schepen op het terrein. De rechtbank oordeelt dat het onaanvaardbaar zou zijn om de eigenaar te laten profiteren van de meer dan 30 jaar oude aansprakelijkheidslimiet van SDR 100.000, die van toepassing is op kleine zeeschepen. De rechtbank wijst erop dat de aansprakelijkheidslimiet voor binnenschepen recentelijk is verhoogd naar SDR 200.000 en concludeert dat de eigenaar in dit geval ook recht heeft op deze hogere limiet. De rechtbank bepaalt dat de aansprakelijkheid van de eigenaar voor de zaakschade wordt beperkt tot SDR 200.000, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het voorval. Tevens wordt de eigenaar gelast om een fonds te vormen ter bestrijding van de kosten van de procedure, en wordt een rechter-commissaris en vereffenaar benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zeezeilschip “ [schip 1] ”
zaaknummer / rekestnummer: C/10/685992 / HA RK 24-861
Beschikking van 16 december 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Harderwijk,
verzoeker,
advocaat mr. A. van Hal te Rotterdam

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 17 september 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen.
1.2.
De rechtbank heeft een datum voor de mondelinge behandeling bepaald en de griffier heeft verzoeker (hierna: [verzoeker] ), de in het verzoekschrift genoemde en overige bekende belanghebbenden voor die mondelinge behandeling opgeroepen, voor zover de adressen bekend waren.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 december 2024. Vanwege [verzoeker] en de opgeroepen belanghebbenden waren daarbij aanwezig:
- [verzoeker] , voornoemd,
- [naam 1] , partner van [verzoeker] ,
- mr. Van Hal, voornoemd,
- [naam 2] , werknemer van [naam jachtwerf] ,
- [naam 3] , bestuurder van [naam jachtwerf] ,
- mr. D.J.C. van Bemmel, advocaat van belanghebbenden Bald, Schlüter, Hummel, [naam 6] en Platz,
- [naam 4] , eigenaar van schip ‘ [schip 2] ’.
1.4.
Van het verhandelde op de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
De uitspraak is bepaald op 16 december 2024.

2.Het verzoek

2.1.
In het verzoekschrift wordt, kort samengevat, het volgende gesteld.
In de nacht van 19 op 20 maart 2022 is brand ontstaan op het terrein van [naam jachtwerf] (hierna: [naam jachtwerf] ). De brand zou zijn ontstaan aan boord van het zeiljacht de “ [schip 1] ”. [verzoeker] was op dat moment de eigenaar van de “ [schip 1] ”. De brand heeft onder meer het terrein en op het terrein gestalde schepen beschadigd. [verzoeker] is aansprakelijk gesteld door diverse partijen. Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) heeft op 23 juli 2024 een dagvaarding uitgebracht waarin zij onder meer een vordering tegen [verzoeker] instelt tot schadevergoeding van meer dan € 200.000,00.
2.2.
Door [verzoeker] wordt het volgende verzocht:
het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van de [verzoeker] voorshands is beperkt vast te stellen op SDR 100.000 voor alle vorderingen naar aanleiding van het voorval, anders dan ter zake van dood en letsel, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover overeenkomstig artikel 8:757 BW;
een rechter-commissaris en een vereffenaar te benoemen;
een bedrag vast te stellen ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure;
[verzoeker] te gelasten om binnen twee maanden na de te dezen te geven beschikking een beperkingsfonds te vormen op de door de rechtbank aan te geven wijze;
te bevelen dat tot een procedure ter verdeling van het bedrag zal worden overgegaan, met bepaling van een dag waarop de vorderingen en betwistingen uiterlijk kunnen worden ingediend bij de te benoemen vereffenaar, alsmede voor het bepalen van een datum voor de verificatie van de ingediende vorderingen in geval mocht worden vastgesteld dat de [verzoeker] enige aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het voorval zou dragen;
alles uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker] verklaard dat deze zijn verzoek handhaaft ook indien de rechtbank mocht oordelen dat de aansprakelijkheidslimiet hoger is dan SDR 100.000.

3.De beoordeling van het verzoekschrift

3.1.
Het verzoek strekt aldus onder meer tot de bepaling van het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoeker [verzoeker] voorshands is beperkt en tot het bevel dat tot fondsstelling en een procedure tot verdeling van de te stellen fondsen zal worden overgegaan, ter zake van de brand die in de nacht van 19 op 20 maart 2022 op het terrein van [naam jachtwerf] , in het bijzonder aan boord van de “ [schip 1] ” zou zijn ontstaan (hierna: het voorval).
Internationale en nationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.2.
Er is sprake van een internationale zaak omdat het voorval zich in Nederland heeft voorgedaan, [verzoeker] en diverse belanghebbenden in Nederland wonen of gevestigd zijn, maar ook enkele eigenaren van schepen die beschadigd zijn door de van de “ [schip 1] ” afkomstige brand niet in Nederland wonen. De rechtbank dient daarom eerst te onderzoeken of zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en te bepalen welk rechtsstelsel van toepassing is.
3.3.
Beperking van aansprakelijkheid valt binnen de categorie “burgerlijke of handelszaak” in de zin van artikel 1 Brussel Ibis-Vo. De belanghebbenden zijn woonachtig of gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie. Derhalve dient de vraag naar rechtsmacht in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de Brussel Ibis-Vo.
De Brussel Ibis-Vo bevat geen regeling van rechtsmacht ten aanzien van een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid, respectievelijk tot het stellen van een beperkingsfonds, behoudens het bepaalde in artikel 9 Brussel Ibis-Vo: Indien een gerecht van een lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen ter zake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, neemt dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis van de vorderingen tot beperking van dergelijke aansprakelijkheid.
De schadelijdende (al dan niet in Nederland wonende of gevestigde) belanghebbenden kunnen [verzoeker] tot vergoeding van hun schade ten gevolge van het voorval dagvaarden voor een van de bevoegde gerechten in Nederland, in het bijzonder voor deze rechtbank omdat het voorval binnen de categorie van aangelegenheden bedoeld in artikel 625 Rv valt. Dienovereenkomstig heeft Achmea [verzoeker] gedagvaard voor deze rechtbank teneinde de aansprakelijkheid van [verzoeker] ter zake van het voorval te laten vaststellen. Er doet zich daarom de in artikel 9 Brussel Ibis-Vo bedoelde situatie voor. Daarom is deze rechtbank internationaal bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid ter zake van het voorval.
Ingevolge artikel 642a Rv is deze rechtbank ook nationaal bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoekschrift tot beperking van aansprakelijkheid.
Overigens heeft geen van de verschenen belanghebbenden aangevoerd dat en waarom deze rechtbank geen bevoegdheid zou hebben.
De conclusie is dat de Nederlandse rechter en in het bijzonder deze rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de in het verzoekschrift gedane verzoeken.
3.4.
De “ [schip 1] ” is een gebruikt zeiljacht van het type Dufour 30 Classic. Het schip is niet ingeschreven in enig scheepsregister.
[verzoeker] stelt dat de “ [schip 1] ” een zeeschip is, dat het is geconstrueerd om uitsluitend of in hoofdzaak personen te vervoeren en een tonnage van minder dan 300 heeft. Daartoe verwijst [verzoeker] (onder 2.2.2 en 2.2.3 van het verzoekschrift) naar de Eigenaarshandleiding behorende bij het schip.
Uit die Eigenaarshandleiding valt inderdaad af te leiden dat de “ [schip 1] ” een zodanig klein zeeschip is bestemd voor personenvervoer. De rechtbank ziet dat bevestigd in de als bijlagen 13 en 14 bij bijlage 1 van [verzoeker] overgelegde brief van de Direction Générale des Douanes et Droits Indirects aan de fabriek Dufour van 19 maart 1997 (de Verklaring van de Douane) en de Attestation de Conformité van Bureau Veritas (de Attestation van Bureau Veritas). In de Attestation van Bureau Veritas wordt verklaard dat (het prototype van) de Dufour 30 Classic is getoetst aan de normen voor boottype (Catégorie de conception) B van Richtlijn 94/25/EG (van het Europees Parlement en de Raad van16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen) zoals geïncorporeerd in de Franse wetgeving. Die categorie B gaat over zeeschepen met een romplengte van minder dan 12 meter, zoals blijkt uit artikel 8 Richtlijn in onderling verband met artikel 1 van de Bijlage daarbij. Volgens die categorie is de Dufour 30 Classic: Ontworpen voor zeereizen bij een mogelijke windkracht tot en met 8 en een mogelijke karakteristieke golfhoogte tot en met 4 meter. Het gaat dus om een zeeschip. Uit de Eigenaarshandleiding en de Attestation van Bureau Veritas blijkt ook dat het schip blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot het vervoer van personen.
Uit de Verklaring van de Douane blijkt dat het type Dufour 30 Classic een lengte van 9,04 meter heeft en een tonnage 7,93.
De “ [schip 1] ” is derhalve een zeeschip dat geconstrueerd is om personen te vervoeren en een tonnage heeft van minder dan 300.
3.5.
Omdat de “ [schip 1] ” een zeeschip is en deze zaak een internationaal aspect heeft, is van toepassing het internationale LLMC-verdrag van 1976 [1] , zoals gewijzigd bij Protocol van 1996 [2] (hierna LLMC 1996), een en ander zoals geïncorporeerd in de Nederlandse wetgeving in Titel 7 van Boek 8 BW.
De verdere beoordeling
3.6.
[verzoeker] behoort als eigenaar van de “ [schip 1] ” tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen in de zin van artikel 1 LLMC 1996 en artikel 8:750 BW.
3.7.
Uit het verzoekschrift volgt dat Achmea [verzoeker] aansprakelijk heeft gesteld in verband met het voorval voor een vordering in de zin van artikel 2 lid 1, aanhef onder a LLMC 1996. Zoals hiervoor vermeld, heeft Achmea [verzoeker] gedagvaard voor deze rechtbank teneinde de aansprakelijkheid van [verzoeker] ter zake van het voorval te laten vaststellen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 11 lid 1 LLMC 1996, te weten dat tegen de verzoeker een procedure ter zake van het voorval moet zijn ingesteld.
De toepasselijke aansprakelijkheidslimiet
3.8.
[verzoeker] wenst een zakenfonds te vormen op grond van artikel 6 lid 1, aanhef onder b jo artikel 15 lid 2 LLMC 1996 jo artikel 8:755 lid 2 BW jo artikel 1 van het Besluit van 27 november 1996 ter uitvoering van artikel 755, tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek [3] (hierna: Uitvoeringsbesluit). Hij stelt dat zijn aansprakelijkheid is beperkt tot SDR 100.000 voor vorderingen anders dan ter zake van dood of letsel (het zakenfonds). De “ [schip 1] ” is immers een schip dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot het vervoer van personen en waarvan de tonnage niet groter is dan 300 als bedoeld in artikel 1 Uitvoeringsbesluit.
3.9.
De verschenen belanghebbenden hebben geen verweer gevoerd tegen het recht van [verzoeker] tot beperking van haar aansprakelijkheid, noch tegen diens berekening van het te stellen zakenfonds. De rechtbank ziet aanleiding om stil te staan bij de omvang van dat zakenfonds, mede met het oog op de belangen van de niet verschenen belanghebbenden.
De toepasselijke aansprakelijkheidslimiet
3.10.
Bij toetreding tot het LLMC 1976 heeft Nederland voor zaakschade gebruik gemaakt van de in artikel 15 lid 2, aanhef en onder b LLMC 1976 geboden mogelijkheid om de werking van het verdrag uit te sluiten voor schepen die blijkens hun constructie bestemd zijn om personen te vervoeren en een geringer tonnage dan 300 hebben. Bij de aanpassing van het Wetboek van Koophandel (WvK) waarin de beperking van aansprakelijkheid geregeld was, stelde de wetgever [4] :
5. Gebruik makend van de in artikel 15, tweede lid onder b gegeven bevoegdheid, opent het tweede lid de mogelijkheid om voor schepen met een geringere tonnage dan 300 ton, voor zover zij blijkens hun constructie bestemd zijn om personen te vervoeren, voor zaakschade bij algemene maatregel van bestuur een lagere limiet vast te stellen. Beoogd wordt voor deze categorie schepen de limiet te stellen ter hoogte van het minimum, dat krachtens wetsontwerp ……. [sic] voor de binnenvaart zal gelden. Hiermede wordt bereikt dat alle pleziervaartuigen, ongeacht of zij zee- of binnenschip zijn, althans voor de beperking van aansprakelijkheid voor zaakschade gelijk worden behandeld.
Voor die categorie kleine schepen is aldus bij algemene maatregel van bestuur een aansprakelijkheidslimiet voor zaakschade van SDR 100.000 vastgesteld, te weten in het Besluit van 19 februari 1990 ter uitvoering van artikel 740f lid 2 (oud) WvK [5] . In de Nota van Toelichting bij dat KB wordt opgemerkt:
Het bedrag der beperkte aansprakelijkheid is vastgesteld ter hoogte van het minimum, dat volgens artikel 1, derde lid, van het besluit ter uitvoering van artikel 951 f van het Wetboek van Koophandel is vastgesteld voor binnenschepen als minimum bedrag van het fonds met betrekking tot «alle overige vorderingen», waaronder vooral begrepen zijn vorderingen wegens zaakschade. Dit bedrag van 100 000 rekeneenheden is ontleend aan artikel 6, eerste lid, onder d van het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI), Trb. 1989, 43.
Zoals reeds in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 19 768 is opgemerkt, wordt hiermede bereikt dat alle pleziervaartuigen, ongeacht of zij zee- of binnenschip zijn, althans voor de beperking van aansprakelijkheid voor zaakschade gelijk worden behandeld.
Het KB ter uitvoering van artikel 740f (oud) WvK trad in werking op 1 september 1990 [6] .
3.11.
De regelingen betreffende beperking van aansprakelijkheid van eigenaren of exploitanten van zee- en binnenschepen zijn in 1996 in Titel 7, respectievelijk Titel 12 in Boek 8 BW opgenomen, waarbij de regeling van artikel 740f (oud) WvK is opgenomen in artikel 8:755 lid 2 BW. Laatstgenoemd artikellid heeft in de loop der jaren enige tekstuele wijzigingen ondergaan, maar geen inhoudelijke.
Bij die invoering is als algemene maatregel van bestuur het Uitvoeringsbesluit gegeven. Het Uitvoeringsbesluit is identiek aan het KB van 19 februari 1990 ter uitvoering van artikel 740f lid 2 (oud) WvK, met slechts een wijziging in de verwijzing naar de wetsbepalingen waarop het is gebaseerd. Het Uitvoeringsbesluit trad in werking per 1 januari 1997 [7] .
Bij de inwerkingtreding in 1997 van de regelingen in Boek 8 BW betreffende beperking van aansprakelijkheid van eigenaren of exploitanten van zee- en binnenschepen bleef voor zaakschade voor die categorie kleine schepen derhalve nog gelden de aansprakelijkheidslimiet van SDR 100.000, ontleend aan het CLNI 1988.
3.12.
In 1996 werd het LLMC met het Protocol gewijzigd, vooral ter aanpassing van de als te laag ervaren aansprakelijkheidslimieten. Bij de goedkeuring daarvan in Nederland in 2009, schreven de ministers in de Memorie van Toelichting bij de Goedkeuringswet [8] :
Voor kleine schepen leiden de nieuwe bedragen en drempelwaarden tot een relatief grotere stijging van de limieten dan voor grotere schepen. Dit komt doordat de onderste drempel, waaronder de minimumlimiet geldt, is opgetrokken van 500 ton tot 2000 ton. Dit is gedaan omdat in de praktijk is gebleken dat het verband tussen de grootte van een schip en het risico van (aanzienlijke) schades veroorzaakt door dat schip, minder duidelijk is dan voorheen wel werd aangenomen. In het bijzonder bleken bij kleine schepen de door het Londens Limitatieverdrag van 1976 bepaalde limieten steeds vaker tekort te schieten, waardoor de benadeelden van een maritiem ongeval met (een deel van) hun schade bleven zitten. Met het optrekken van de drempelwaarde, naast een algehele verhoging van de bedragen, is in deze tekortkoming van het huidige regime voorzien.
Vermelding verdient dat artikel 15, tweede lid, onder b, van het Verdrag de mogelijkheid biedt om voor schepen kleiner dan 300 ton een afwijkende nationale regeling vast te stellen. Nederland heeft hiervan bij de implementatie van het Londens Limitatieverdrag van 1976 destijds gebruik gemaakt ten aanzien van schepen die blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn tot het vervoer van personen (art. 8:755, tweede lid BW). De reden hiervoor was de wens om, door de limieten voor alle kleine passagiersschepen gelijk te stellen, alle pleziervaartuigen, of zij nu zee- of binnenschip zijn, op gelijke voet te behandelen. Onder het Protocol blijft deze mogelijkheid van een afwijkende nationale regeling gewoon bestaan en artikel 8:755, tweede lid BW zal in dit opzicht dan ook niet worden gewijzigd. Wel zal het limiteringsbedrag dat op grond van deze bepaling is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 27 november 1996 (Stb. 1996, 586) worden aangepast naar rato van de bedragen zoals die uit het Protocol voortvloeien.
De rechtbank heeft zodanige aanpassing van het Uitvoeringsbesluit niet gevonden, niet in de periode van invoering in Nederland van het LLMC 1996 en niet nadien. Evenmin heeft de rechtbank een bron gevonden waaruit volgt waarom het Uitvoeringsbesluit niet is aangepast.
Zodoende bleef voor zaakschade voor die categorie kleine schepen gelden de aansprakelijkheidslimiet van SDR 100.000, ontleend aan het CLNI 1988.
3.13.
Het CLNI 1988 is in 2012 vervangen door het CLNI 2012 [9] mede ten behoeve van verhoging van de aansprakelijkheidslimieten. Deze limieten werden daarbij verdubbeld. Net zoals het CLNI 1988, geldt het CLNI 2012 voor binnenschepen. De betreffende regeling in Titel 12 van Boek 8 BW is daarbij aangepast, eveneens het op artikel 8:1065 BW gebaseerde uitvoeringsbesluit [10] . Daarbij werd de minimum aansprakelijkheidslimiet voor zaakschade bepaald op SDR 200.000.
Het Uitvoeringsbesluit, dat de strekking had om ervoor te zorgen dat alle pleziervaartuigen, ongeacht of zij zee- of binnenschip zijn, voor de beperking van aansprakelijkheid voor zaakschade gelijk worden behandeld, werd niet aangepast. Zodoende beloopt sedert juli 2019 de aansprakelijkheidslimiet voor een klein binnenschip ten minste SDR 200.000, maar die voor een klein zeeschip nog steeds SDR 100.000.
3.14.
Op 1 juni 2024 heeft de Centrale Commissie voor de Rijnvaart op de voet van artikel 20, lid 2 CLNI 2012 de aansprakelijkheidslimieten naar boven bijgesteld wegens de inmiddels opgetreden geldontwaarding [11] . Daarbij is de minimumlimiet voor zaakschade bepaald op SDR 225.200. Die nieuwe limieten treden in werking per 1 maart 2025.
3.15.
Zoals hiervoor besproken, is derhalve voor kleine zee-pleziervaartuigen, zoals de “ [schip 1] ”, nog steeds de uit 1990 daterende aansprakelijkheidslimiet van SDR 100.000 van toepassing. Naar het zich laat aanzien geldt die oude limiet niet wegens een bewuste keuze, maar wegens een vergissing van de wetgever, die immers in 2009 aankondigde die limiet te zullen verhogen maar dat nog niet heeft gedaan.
3.16.
De regelingen van (globale) beperking van aansprakelijkheid beogen om een aanvaardbaar evenwicht te bewerkstelligen tussen, kort gezegd, kosten, opbrengsten, risico’s en verzekerbaarheid van het gebruik van schepen [12] .
Beperking van aansprakelijkheid betekent voor schadelijdende partijen doorgaans beknotting van hun verhaalsmogelijkheid. Indien een aansprakelijkheidslimiet geen tred houdt met de geldontwaarding, is beperking van aansprakelijkheid des te zuurder voor de schadelijdende partijen.
3.17.
Het Uitvoeringsbesluit behelst geen wetgeving in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 Gw is daarop niet van toepassing. De rechter kan dergelijke wetgeving toetsen aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Bij die toetsing heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Voorts brengen zowel de aard van de wetgevende functie als de positie van de rechter in het Nederlandse staatsbestel mee dat hij ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid moet betrachten [13] .
De rechter kan een regel of regeling in een algemene maatregel van bestuur, zoals het Uitvoeringsbesluit, buiten toepassing laten op de grond dat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, onder meer in het geval dat sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever [14] .
3.18.
Alles afwegende, oordeelt de rechtbank dat het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoeker] beroep zou toekomen op de meer dan 30 jaar oude minimum aansprakelijkheidslimiet voor zaakschade voor kleine zee-pleziervaartuigen van het Uitvoeringsbesluit. De wetgever heeft immers bedoeld de minimum limieten voor alle kleine pleziervaartuigen, of zij nu zee- of binnenschip zijn, op gelijke voet te behandelen. In de loop van meer dan 30 jaren zijn in internationaal verband de (minimum) limieten aan de geldontwaarding aangepast, terwijl nationaal de minimum limiet voor zaakschade voor binnenschepen naar SDR 200.000 is opgetrokken, maar die van het Uitvoeringsbesluit niet. De wetgever heeft aangekondigd de minimum limiet van het Uitvoeringsbesluit te zullen aanpassen, maar heeft dat kennelijk vergeten te doen. Voor de schadelijdende belanghebbenden komt toepassing van de limiet van het Uitvoeringsbesluit daarom neer op een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare bekorting van hun verhaalsrechten.
Gevolg gevende aan de bedoeling van de wetgever om de minimum limieten voor alle kleine pleziervaartuigen, of zij nu zee- of binnenschip zijn, op gelijke voet te behandelen, dient daarom de aansprakelijkheidslimiet in dit geval te worden bepaald op hetzelfde bedrag als voor een binnenschip zou gelden, te weten SDR 200.000.
3.19.
Daarom zal de rechtbank het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid van [verzoeker] ter zake van zaakschade in het onderhavige geval bepalen op SDR 200.000.
3.20.
De genoemde rekeneenheid SDR is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds (IMF), naar de koers van de dag van het stellen van het fonds om te rekenen in euro’s volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
En verder
3.21.
Het bedrag van de aansprakelijkheidslimiet dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 8:757 BW vanaf de dag volgende op de dag van het voorval, oftewel 21 maart 2022, tot en met de dag waarop het zakenfonds zal zijn gesteld.
3.22.
[verzoeker] heeft in het verzoekschrift medegedeeld het zakenfonds te willen vormen door storting in de consignatiekas. Geen van de verschenen belanghebbenden maakte bezwaar tegen deze wijze van fondsstelling.
[verzoeker] dient bij de aanvraag tot consignatie een kopie van deze beschikking te sturen aan:
Ministerie van Financiën
t.a.v. de Consignatiekas
Postbus 20201
2500 EE Den Haag
e-mail: consignatiekas@minfin.nl
De rechtbank zal aan verzoeker een deze beschikking begeleidende brief verschaffen over de praktische afhandeling van de storting in de Consignatiekas.
3.23.
De rechtbank zal een rechter-commissaris aanwijzen en een vereffenaar benoemen.
3.24.
Voorts zal de rechtbank bepalen dat [verzoeker] zekerheid dient te stellen ter bestrijding van de kosten van de procedure zoals hierna te vermelden. Deze kosten worden door de rechtbank voorlopig begroot op € 10.000,00.
3.25.
Ingevolge artikel 642c lid 5 Rv is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.26.
De rechtbank zal de overige verzochte beslissingen aanhouden, omdat deze nog niet aan de orde zijn.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van [verzoeker] ter zake van zaakschade in verband met het in 2.1 genoemde voorval voorshands is beperkt op SDR 200.000 om te rekenen in euro’s naar de koers van de dag van het stellen van het fonds volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties;
4.2.
stelt het bedrag ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure voorlopig vast op € 10.000,00;
4.3.
bepaalt dat [verzoeker] uiterlijk op 10 februari 2025 fonds dient te stellen tot het beloop van het in 4.1 bedoelde bedrag aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 8:757 BW vanaf 21 maart 2022 tot en met de dag waarop het fonds zal zijn gesteld en te vermeerderen met het bedrag van € 10.000,00 ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure, en wel door storting van dit totale bedrag in de consignatiekas op naam van de rechter-commissaris en de vereffenaar tezamen;
4.4.
wijst aan als rechter-commissaris ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds mr. W.P. Sprenger;
4.5.
benoemt tot vereffenaar van het fonds [naam 5] , [postadres] , [e-mailadres] ;
4.6.
houdt alle verdere beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. Sprenger en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. B.J.M.P. Cremers op 16 december 2024.
3597/1928

Voetnoten

1.Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, Londen, 19 november 1976, Trb. 1980, 23
2.Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, 1976, Londen, 2 mei 1996, Trb. 1997, 300
3.Stb.1996, 586
4.MvT, Kamerstukken II, 19 768, nr. 3, p.11/12
5.Stb. 1990, 97
6.Stb. 1990, 424
7.Artikel 2 Uitvoeringsbesluit en Stb. 1996, 585
8.Kamerstukken II, 31 872, nr. 3, p. 4/5
9.Verdrag van Straatsburg van 2012 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012), Straatsburg, 27 september 2012, Trb. 2013, 72
10.Wijziging Uitvoeringsbesluit artikel 1065, Boek 8 Burgerlijk Wetboek, Stb. 2018, 128; inwerkingtreding 1 juli 2019, Stb. 2018, 349
11.Trb. 2024, 70; Vereenvoudigde procedure ter wijziging aansprakelijkheidslimieten, artikel 20 CLNI
12.Vgl. HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 (MATHILDA), rov. 3.5.1
13.Vgl. HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 (MATHILDA), rov. 3.9.1, HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9354 (Landbouwvliegers) en HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0146
14.Vgl. HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 (MATHILDA), rov. 3.9.2