ECLI:NL:RBROT:2024:12708

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/10/679846 / HA RK 24-490
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing testamentair bewind in erfrechtelijke kwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een verzoek tot opheffing van een testamentair bewind. De zaak is ingediend door de bewindvoerders en mentoren van [persoon A], die onder bewind is gesteld na het overlijden van zijn vader, [erflater], in januari 2017. In het testament van [erflater] is [persoon A]'s erfdeel onder bewind gesteld, met [verweerster] als testamentair bewindvoerster. De verzoekers, de echtgenote en zoon van [persoon A], stellen dat het onwenselijk is dat het vermogen van [persoon A] door zowel een testamentair bewindvoerder als door henzelf wordt beheerd. Ze verzoeken de rechtbank om het testamentair bewind op te heffen en [verweerster] te verplichten tot het opstellen van een eindrekening en verantwoording.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 4:178 lid 2 BW een testamentair bewind kan worden opgeheven indien de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen. De rechtbank concludeert echter dat de verzoekers niet zonder meer als rechthebbenden kunnen worden beschouwd die in staat zijn om het vermogen van [persoon A] zelf te beheren, gezien zijn niet-aangeboren hersenafwijking. Bovendien zijn er voldoende middelen beschikbaar voor de noodzakelijke uitgaven van [persoon A], waardoor het niet noodzakelijk is om het testamentair bewind op te heffen. De rechtbank wijst het verzoek af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/679846 / HA RK 24-490
Beschikking van 9 december 2024
in de zaak van
[verzoekster]en
[verzoeker], in de hoedanigheid van bewindvoerders en mentoren van
[persoon A],
woonplaats: Sliedrecht ( [verzoekster] ) en Papendrecht ( [verzoeker] ),
verzoekers,
advocaat mr. R. van Gils-Lessy te Tilburg,
tegen
[verweerster],
woonplaats: Papendrecht,
verweerster,
de zelf procedeert.
Verzoekers worden hierna gezamenlijk verzoekers genoemd en worden hierna afzonderlijk respectievelijk ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verzoeker] ’ genoemd. Verweerster wordt hierna ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, ontvangen op 30 mei 2024, met producties;
  • de brief van [verweerster] van 22 oktober 2024, met producties;
  • het gewijzigd verzoekschrift van 22 november 2024.
1.2.
Op 2 december 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [verzoekster] en [verzoeker] waren daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. R. van Gils-Lessy. [verweerster] was aanwezig, vergezeld door [persoon B] , haar aangetrouwde neef.

2.De beoordeling

2.1.
In januari 2017 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater is de vader van [verweerster] en [persoon A] (hierna: [persoon A] ). Erflater heeft in zijn testament het erfdeel van [persoon A] onder een testamentair bewind gesteld, waarbij [verweerster] tot testamentair bewindvoerster is benoemd. Zij heeft deze benoeming aanvaard.
2.2.
Bij beschikkingen van 6 september 2023 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de goederen die aan [persoon A] (zullen) toebehoren onder bewind gesteld en een mentorschap over hem uitgesproken. Verzoekers, tevens de echtgenote en zoon van [persoon A] , zijn tot (opvolgend) bewindvoerders en mentoren benoemd.
2.3.
Volgens verzoekers is het voor een doelmatig beheer van het vermogen van [persoon A] onwenselijk als het vermogen enerzijds door een testamentair bewindvoerder en anderzijds door twee bewindvoerders wordt beheerd. Het verzoek strekt er daarom toe om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het testamentair bewind op te heffen;
  • [verweerster] te bevelen om een eindrekening en verantwoording op te stellen over het onder testamentair bewind staande vermogen en aan verzoekers ter hand te stellen;
  • [verweerster] te bevelen om het saldo van het onder testamentair bewind staande vermogen per datum beëindiging testamentair bewind over te maken naar de beheerrekening die verzoekers hebben geopend ten behoeve van het bewind over [persoon A] .
2.4.
Op grond van artikel 4:178 lid 2 BW kan de rechtbank een testamentair bewind opheffen op verzoek van de testamentair bewindvoerder op grond van onvoorziene omstandigheden en voorts indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Na verloop van vijf jaren na het overlijden van de erflater kan het bewind op deze laatste grond ook worden opgeheven op verzoek van de rechthebbende.
2.5.
Het onderhavige verzoek is gedaan door de bewindvoerders en mentoren van [persoon A] . Naar het oordeel van de rechtbank kunnen zij niet zonder meer worden begrepen als de rechthebbende die de onder bewind staande goederen ‘zelf’ op verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Een bewind of mentorschap kan immers, bijvoorbeeld in een geval van onwerkbaarheid, eindigen om een andere reden dan testamentair bewind. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat [persoon A] zelf het onder het testamentair bewind staand vermogen moet gaan beheren, terwijl partijen het er over eens zijn dat [persoon A] dit door zijn niet aangeboren hersenafwijking niet zelf kan doen.
2.6.
De rechtbank neemt in zijn afweging daarom ook de overige omstandigheden van het geval in aanmerking. In dit geval is er voldoende vermogen waarover verzoekers kunnen beschikken voor de noodzakelijke uitgaven ten behoeve van [persoon A] , waaronder de te betalen eigen bijdrage aan het CAK. In zoverre hoeven verzoekers niet te beschikken over het onder testamentair bewind gestelde vermogen. Voorts is van belang dat erflater zijn schoondochter [verzoekster] niet heeft bedacht in zijn testament en zijn kleinzoon [verzoeker] in zijn testament expliciet heeft onterfd. Ter zitting is duidelijk geworden dat verzoekers enerzijds en erflater anderzijds al lange tijd gebrouilleerd zijn en geen of hoegenaamd geen contact hadden. Ook de verhouding tussen verzoekers enerzijds en anderzijds [verweerster] is minder dan optimaal, maar niet is gebleken van onoverkomelijke praktische bezwaren tegen het naast elkaar bestaan van bewind en testamentair bewind. Uiteraard dient [verweerster] als testamentair bewindvoerster elk jaar verzoekers als bewindvoerders op de hoogte te stellen van de omvang van het onder testamentair bewind gestelde vermogen, opdat verzoekers dit mee kunnen nemen in onder andere hun jaarlijkse rekening en verantwoording, maar verder beslist [verweerster] over de aanwending of juist het sparen van het onder testamentair bewind staande vermogen.
2.7.
Onder deze omstandigheden, die afwijken van die in de door verzoekers genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5246), ziet de rechtbank geen grond voor opheffing van het testamentair bewind. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2.8.
Gelet op de afwijzing van het verzoek, hoeft niet meer te worden ingegaan op wat [verweerster] heeft aangevoerd over de verkrijging van het testament van erflater en het verzoek om rechtsbijstand door [persoon A] .
2.9.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dat betekent dat partijen geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij voor deze rechtszaak heeft gemaakt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.
3120