Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam bedrijf],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever. De werkneemster, die op 1 juni 2024 in dienst trad, meldde zich op 25 september 2024 ziek. De werkgever ontsloeg haar op 15 oktober 2024 op staande voet, onder verwijzing naar werkweigering. De werkneemster verzocht de kantonrechter om dit ontslag te vernietigen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever geen bedrijfsarts had ingeschakeld om de arbeids(on)geschiktheid van de werkneemster vast te stellen. De kantonrechter benadrukte dat het aan de bedrijfsarts is om te bepalen of een werknemer in staat is om te werken, niet aan de werkgever zelf. De werkneemster had expliciet om een verwijzing naar de bedrijfsarts gevraagd, maar de werkgever had hier niet op gereageerd. Hierdoor was er geen rechtsgeldige dringende reden voor het ontslag op staande voet.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de werkgever verplicht was om binnen veertien dagen een afspraak te maken bij een Arboarts voor de werkneemster. De werkgever werd ook veroordeeld om het loon van de werkneemster over de maanden oktober en november 2024 te betalen, evenals haar loon vanaf december 2024, conform de CAO Metaal en Techniek. De kantonrechter legde een dwangsom op voor het geval de werkgever niet tijdig aan deze verplichtingen voldeed. Tot slot werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, die in totaal € 504,00 bedroegen.