In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 maart 2024 in Ridderkerk geprobeerd de vriend van zijn ex-partner van het leven te beroven door hem meerdere malen met een mes in de rug en de arm te steken. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder psychische overmacht en noodweerexces, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de ernst van de verwondingen die het slachtoffer opliep, waaronder een klaplong en fors bloedverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat er geen psychiatrische stoornis aanwezig is. De rechtbank heeft de conclusies van de psycholoog overgenomen, die aangaf dat de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.