ECLI:NL:RBROT:2024:12454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
10-091876-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging tot doodslag na steekincident

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 maart 2024 in Ridderkerk geprobeerd de vriend van zijn ex-partner van het leven te beroven door hem meerdere malen met een mes in de rug en de arm te steken. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder psychische overmacht en noodweerexces, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de ernst van de verwondingen die het slachtoffer opliep, waaronder een klaplong en fors bloedverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat er geen psychiatrische stoornis aanwezig is. De rechtbank heeft de conclusies van de psycholoog overgenomen, die aangaf dat de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-091876-24
Datum uitspraak: 2 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in [detentieadres],
raadsvrouw mr. S. Boersma, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B. Koolhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de noodzakelijke ‘voorbedachten rade’ om tot een bewezenverklaring van poging tot moord te komen ontbreekt. Daarnaast kan bij de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijk vorm, worden aangenomen. De verdachte was niet in staat zijn handelen te overzien onder invloed van een heftige gemoedsopwelling. Hij heeft daardoor ook niet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, noch op het letsel kunnen aanvaarden.
Beoordeling
Poging tot moord
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde ‘poging tot moord’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is wel sprake van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, zal intreden.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte blijkt dat hij zich aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat het slachtoffer zou komen te overlijden én dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, ook terwijl hij achter het slachtoffer aan rende, doelbewust en meerdere malen met een mes in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het slachtoffer in het gedeelte van zijn rug heeft gestoken ter hoogte waarvan zich vitale organen bevinden. Het slachtoffer heeft daardoor onder meer een klaplong en fors bloedverlies opgelopen. Volgens de letselverklaring had dit zonder medisch ingrijpen tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden.
Bewezen is dan ook dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 maart 2024 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes meermalen in de rug en een arm heeft gestoken ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit en verdachte

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, primair wegens psychische overmacht en subsidiair wegens noodweerexces dan wel putatief noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige psychische druk waardoor hij geen weerstand heeft kunnen bieden aan de drang om te handelen zoals hij dat heeft gedaan. De verdediging heeft gewezen op de verklaring van de verdachte dat hij tijdens de worsteling met het slachtoffer opeens een mes heeft zien vallen. Hij heeft in een hevige gemoedstoestand het mes opgepakt en in een beweging op het slachtoffer ingestoken. De verdachte was bang dat het slachtoffer het mes tegen hem zou gebruiken. Het slachtoffer had zich al eens eerder dreigend uitgelaten over de verdachte. Die angst heeft bijgedragen aan de psychische overmacht en levert tevens een situatie van noodweerexces dan wel putatief noodweerexces op.
Beoordeling
Psychische overmacht
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat de verdachte zichzelf heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin de gestelde drang op hem zou zijn uitgeoefend. Hij heeft het slachtoffer bewust opgezocht, is op hem afgerend en heeft direct de confrontatie gezocht. Bovendien is niet gebleken van een situatie dat er een van buiten komende drang is geweest waaraan hij geen weerstand kon of hoefde te bieden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces of putatief noodweerexces
De feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De gegeven lezing van de gebeurtenissen wordt uitgesloten door de inhoud van de bij dit vonnis gebezigde bewijsmiddelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd de vriend van zijn ex-partner van het leven te beroven door hem meerdere malen met een mes in de rug en de arm te steken. Slechts door adequaat medisch ingrijpen is voorkomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden aan zijn verwondingen.
Het moet voor het slachtoffer – en zo blijkt ook uit zijn verklaringen – enorm beangstigend zijn geweest om dit mee te maken. Uit zijn verklaring blijkt dat hij doodsbang was zijn leven te verliezen. Hiernaast zijn de gevolgen voor het slachtoffer waarschijnlijk permanent. Dergelijke geweldsmisdrijven getuigen verder van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft dit feit plaatsgevonden in de middaguren, op de openbare weg, in het bijzijn van de ex-partner van de verdachte en hun minderjarige kinderen. Ook zijn diverse omstanders met het geweld geconfronteerd. Daarmee zijn gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij de getuigen van dit geweld in het bijzonder. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 16 juli 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het tenlastegelegde is te interpreteren als een resultaat van langdurige, aanwezige emoties en spanningen (in de relationele sfeer) en beperkt ontwikkelde en inadequate copingvaardigheden, die kunnen worden verklaard vanuit de geconstateerde cognitieve beperking. De verdachte is niet in staat om zelfstandig en op adequate wijze met spanningen en emoties om te gaan. Hij mist hierbij de ondersteuning en sturing die hij voorheen van zijn -overleden- vader kreeg. Bij de verdachte lijkt ten tijde van het tenlastegelegde sprake te zijn geweest van een verstoorde agressie- en emotieregulatie, waardoor zijn zelfcontrole ernstig tekortschoot en hij agressief en (naar het lijkt) ondoordacht zou hebben gehandeld. Gezien de enige mate van doorwerking van de geconstateerde psychopathologie in het tenlastegelegde, adviseert onderzoeker om de verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in een hooguit verminderde mate toe te rekenen. De verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn voor behandeling en er is enig probleeminzicht ten aanzien van de cognitieve beperking en beperkte copingvaardigheden. Hij lijkt leerbaar wanneer hij ondersteuning krijgt aangeboden. Er is bij de verdachte geen sprake van een psychiatrische stoornis.
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 juli 2024. Dit rapport houdt onder meer in dat de reclassering op dit moment geen interventies of toezicht adviseert, gelet op de ernst van het feit en de strafverwachting. In het kader van detentiefasering of voorwaardelijke invrijheidstelling zal dan opnieuw kunnen worden onderzocht welke interventies nodig zijn.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Het tenlastegelegde wordt daarom in verminderde mate aan de verdachte toegerekend.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in de regel in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft bepleit een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen. Dit doet echter geen recht aan de ernst en de gevolgen van het door de verdachte begane feit.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de borst
en/of de rug en/of een arm heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Ridderkerk
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten verwondingen ter plaatse van de elleboogsplooi
van de linker arm en een doorsnijding van de elleboogszenuw van de linker arm /
zenuwletsel en een longloslating van de rand van de rechter long en een
(steek)verwonding in de rechterzijde van de rug en breuken van de borstwervel
heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes meermalen, althans eenmaal
(telkens) in de borst en/of de rug en/of een arm te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een mes meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de borst
en/of de rug en/of een arm heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.