ECLI:NL:RBROT:2024:12304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11055062 CV EXPL 24-10560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging overeenkomsten van opdracht tot het verrichten van kansloze diensten voor verblijfsvergunningen en onrechtmatige daad

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2024, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een rechtszaak aangespannen tegen King Juridisch Adviseurs B.V. (KJA) en [gedaagde] wegens het vernietigen van overeenkomsten van opdracht. De eisers, die in Suriname woonden, hadden KJA en [gedaagde] ingeschakeld voor het aanvragen van verblijfsvergunningen in Nederland. Echter, na het indienen van de aanvragen bleek dat deze kansloos waren, wat leidde tot de eis van terugbetaling van gemaakte kosten op basis van onverschuldigde betaling en onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomsten tot stand waren gekomen onder invloed van dwaling, omdat de eisers niet goed waren geïnformeerd over de kans van slagen van hun aanvragen. De rechter heeft KJA en [gedaagde] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 7.000,- aan de eisers, alsook de incassokosten van € 877,25 en proceskosten van € 1.040,17. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11055062 CV EXPL 24-10560
datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] , en

2. [eiser 2],
woonplaats: Rotterdam,
eisers,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong,
tegen

1.King Juridisch Adviseurs B.V.,

2. [gedaagde],
vestigingsplaats en woonplaats: Leiden,
gedaagden,
vertegenwoordigd door F.W. [gedaagde], die voor de vennootschap en zichzelf procedeert.
De partijen worden ‘ [eiser 1] ’, ‘ [eiser 2] ’, ‘KJA’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 april 2024, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 9;
  • de brief van KJA en [gedaagde], met aanvullende bijlagen.
1.2.
Op 24 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met [eiser 2] , via de telefoon omdat hij in Suriname verblijft, en mr. De Jong en met [gedaagde].

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Op basis van overeenkomsten van opdracht, gesloten tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en KJA anderzijds, heeft [gedaagde] voor [eiser 1] en [eiser 2] aanvragen tot verlening van verblijfsvergunningen ingediend, waarvan hun achteraf gebleken is dat die aanvragen kansloos zijn geweest en dat ook andere werkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht onnodig waren. [eiser 1] en [eiser 2] beroepen zich, na wijziging van de grondslag van de eis, tegenover KJA op vernietiging althans ontbinding van de overeenkomsten op grond van dwaling en tekortkoming, en tegenover [gedaagde] op onrechtmatige daad. Zij eisen KJA en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot (terug)betaling aan hen van € 7.000,- op grond van onverschuldigde betaling althans ongedaanmakingsverbintenissen wat betreft KJA en schadevergoeding wat betreft [gedaagde], met nevenvorderingen. De eis wordt toegewezen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Op 13 augustus 2023 zijn [eiser 1] en [eiser 2] vanuit Suriname naar Nederland gereisd met visa voor kort verblijf. Een maand later zijn zij in contact gekomen met [gedaagde], die hun heeft verteld dat [eiser 2] , omdat hij geboren is in 1972, dus voor de onafhankelijkheid van Suriname, zijn Nederlanderschap zou kunnen terugkrijgen. Hij zou ook een verblijfsvergunning kunnen krijgen om deze procedure in Nederland te mogen afwachten. [eiser 1] zou een verblijfsvergunning kunnen krijgen om bij [eiser 2] te kunnen verblijven. [eiser 1] en [eiser 2] hebben KJA opdracht gegeven om wat besproken was voor hen te realiseren.
2.3.
Op 19 september 2023 heeft [gedaagde] voor [eiser 2] bij de IND een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘in afwachting van art. 17 RWN procedure’. Diezelfde dag heeft [gedaagde] voor [eiser 1] een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [eiser 2] ’. Beide aanvragen zijn afgewezen. Die voor de verblijfsvergunning voor [eiser 1] bij beschikking van 20 december 2023. Die voor de verblijfsvergunning voor [eiser 2] bij beschikking van 12 maart 2024.
2.4.
In afwachting op de beslissingen op de aanvragen heeft [gedaagde] in de tussentijd voor [eiser 1] een verzoek om uitstel van vertrek ingediend bij de IND in verband met haar zwangerschap. Voor [eiser 2] heeft [gedaagde] een verzoek ingediend om een terugkeervisum voor Suriname in verband met het overlijden daar van zijn moeder.
2.5.
Via het Juridisch Loket zijn [eiser 1] en [eiser 2] terechtgekomen bij hun huidige gemachtigde die bij brief van 19 maart 2024 aan KJA / [gedaagde] te kennen heeft gegeven de overeenkomst van opdracht tussen partijen te ontbinden. Gesommeerd is om de voor die opdracht en de andere werkzaamheden betaalde bedragen van € 6.000,- en € 1.000,-, tezamen € 7.000,-, uiterlijk op 8 april 2024 terug te betalen. Ook is de verschuldigdheid van € 877,25 aan buitengerechtelijke incassokosten aangezegd voor als betaling uitblijft.
2.6.
Bij brief van 8 april 2024 heeft [gedaagde] hierop afwijzend gereageerd.
Wat vindt de kantonrechter hiervan?
Toewijzing hoofdsom met rente
2.7.
KJA en [gedaagde] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van € 7.000.-, met de geëiste rente daarover vanaf 8 april 2024. Zij hebben namelijk de bedragen van € 6.000,- en € 1.000,- onverschuldigd betaald.
Vernietigbaarheid overeenkomsten van opdracht vanwege dwaling
2.8.
De betalingen door [eiser 1] en [eiser 2] zijn onverschuldigd geweest, omdat hun beroep op vernietiging van de overeenkomsten van opdracht slaagt. Er zijn daardoor geen rechtsgronden meer voor de betalingen die zij hebben gedaan. De reden waarom hun beroep op vernietiging slaagt, is dat vast is komen te staan dat de overeenkomsten die zij met KJA hebben gesloten tot stand gekomen zijn onder invloed van dwaling. [gedaagde] heeft hun namelijk verteld dat zij in aanmerking zouden kunnen komen voor verlening van de onder 2.3 genoemde verblijfsvergunningen, wat niet juist was. Gemotiveerd gesteld is dat het kansloze aanvragen zijn geweest, wat onvoldoende weersproken is. Dat is [eiser 1] en [eiser 2] echter pas achteraf gebleken na afwijzing van de aanvragen en inschakeling van hun huidige gemachtigde. Aannemelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] de overeenkomsten bij een juiste voorstelling van zaken niet zouden hebben gesloten, gelet op de dan verwachte niet gunstige uitkomst voor hen en de daarmee gemoeide kosten.
2.9.
Zoals vermeld is voor [eiser 2] een aanvraag gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘in afwachting beslissing ex art. 17 RWN’. Om voor die verblijfsvergunning in aanmerking te komen moet op grond van artikel 17 RWN bij de rechtbank Den Haag een verzoek zijn ingediend tot vaststelling van het Nederlanderschap. Een dergelijk verzoekschrift moet door een advocaat worden ingediend. Dat laatste is echter niet gebeurd, terwijl KJA / [gedaagde] richting [eiser 2] en de IND wel die indruk heeft gewekt door bij de aanvraag van de verblijfsvergunning een verzoekschrift ex artikel 17 RWN d.d. 19 september 2023 te voegen waarop de naam van een advocaat is vermeld. Navraag door het Juridisch Loket en de gemachtigde heeft geleerd dat het verzoekschrift nooit is ingediend bij de rechtbank Den Haag en dat de advocaat heeft verklaard het verzoek niet in behandeling te hebben gehad. De IND heeft dat op basis van eigen onderzoek ook vastgesteld, wat reden is geweest om de aanvraag van een verblijfsvergunning voor [eiser 2] af te wijzen.
2.10.
Van belang is dat een verzoek op grond van artikel 17 RWN ziet op vaststelling van Nederlanderschap en niet op het verkrijgen of terugkrijgen daarvan. Vast staat dat [eiser 2] de Surinaamse nationaliteit heeft. Een eventueel verzoek zou dus worden afgewezen.
2.11.
Het kan zo zijn dat [eiser 2] bij zijn geboorte in Suriname op [geboortedatum] de Nederlandse nationaliteit kreeg, maar de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 heeft verlies van het Nederlanderschap tot gevolg gehad, omdat hij als kind toen daar verbleef met zijn ouders en zij van rechtswege de Surinaamse nationaliteit verkregen op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS).
2.12.
Daarnaar gevraagd heeft [eiser 2] ter zitting meegedeeld zich nooit te hebben gewend tot de Nederlandse autoriteiten, ook niet tot de Nederlandse ambassade in Suriname, om te proberen op grond van artikel 6 lid 4 TOS het Nederlanderschap te herkrijgen. In afwijking van wat hierover bij de aanvraag van de verblijfsvergunning is geschreven aan de IND, is dat dus niet gebeurd. [eiser 2] heeft ook meegedeeld hierover nooit te hebben gesproken met [gedaagde].
2.13.
De zogenoemde optieprocedure om als Surinamer de Nederlandse nationaliteit terug te krijgen, is ook niet doorlopen. Niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken is dat die weg evenmin zou hebben geleid tot het door [eiser 2] gewenste resultaat omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet.
2.14.
Samengevat heeft [gedaagde] aan [eiser 2] een procedure ex artikel 17 RWN voorgespiegeld, die gedoemd was te mislukken. Daardoor heeft de aanvraag van de verblijfsvergunning voor [eiser 2] op voorhand geen kans van slagen gehad. Dat geldt ook voor de aanvraag van de verblijfsvergunning voor [eiser 1] , want de uitkomst daarvan hing (mede) af van het lot van de aanvraag voor [eiser 2] . Als hij niet mocht blijven dan zij ook niet. Een en ander hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet geweten, omdat [gedaagde] hen niet goed heeft geïnformeerd. Hadden zij wel een juiste voorstelling van zaken gehad, dan zouden zij de overeenkomsten met KJA niet zijn aangegaan. Zoals [eiser 2] ter zitting heeft verwoord, waren zij teruggekeerd naar Suriname als [gedaagde] hun verteld had dat het niet zou lukken. In dat geval hadden zij ook geen kosten hoeven te maken om uitstel van vertrek en bijkomende zaken te regelen in verband met de zwangerschap en bevalling in Nederland van [eiser 1] en om een terugkeervisum te regelen voor [eiser 2] zodat hij na de uitvaart in Suriname in verband met het overlijden van zijn moeder kon terugkeren naar Nederland.
Onrechtmatige daad
2.15.
Naast KJA is [gedaagde] gedagvaard, niet in de hoedanigheid van (indirect) bestuurder van KJA. Gesteld is dat [gedaagde] tegenover [eiser 1] en [eiser 2] onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter is het daarmee eens, want [gedaagde] is degene geweest die de gewraakte juridische diensten heeft verricht. Daarbij heeft [gedaagde] niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, om de redenen hierboven vermeld. Op basis van de feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van zijn handelen als juridisch dienstverlener bekend waren of bekend konden zijn, had [gedaagde] anders moeten adviseren en de aanvragen niet moeten indienen, omdat deze geen kans van slagen hadden [1] . Dat levert beroepsfouten op.
2.16.
[gedaagde] lijkt te betogen dat vreemdelingrechtelijke procedures in voorkomend geval (op termijn) wel eens leiden tot begunstigende beslissingen die strikt genomen misschien geen verband houden met de gronden waarom ooit om een beslissing is gevraagd, bijvoorbeeld door (ambtshalve) gebruik te maken van bevoegdheden of veranderd beleid. Dat is echter onzeker en levert op zichzelf geen redelijke grond op voor (het starten van) dergelijke procedures. De handelwijze van [gedaagde] heeft veel weg van het indienen van aanvragen om in procedures te belanden terwijl de beoogde doelen ten tijde van de aanvragen niet haalbaar zijn, zodat sprake lijkt te zijn van procederen om te procederen. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die [eiser 1] en [eiser 2] door deze onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] hebben geleden. Het gaat om het gehele geëiste bedrag van € 7.000,-. Om de redenen hierboven genoemd hadden [eiser 1] en [eiser 2] dit bedrag niet betaald als [gedaagde] niet onrechtmatig had gehandeld, maar goed en eerlijk geadviseerd had. Daarom wordt [gedaagde] naast KJA veroordeeld tot betaling.
Incassokosten
2.17.
De incassokosten van € 877,25 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Proceskosten
2.18.
De proceskosten komen voor rekening van KJA en [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de kosten die KJA en [gedaagde] aan [eiser 1] en [eiser 2] moeten betalen vast op € 140,17 aan dagvaardingskosten, € 87,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal
€ 1.040,17. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de wijze hieronder vermeld.
Hoofdelijke veroordeling
2.19.
KJA en [gedaagde] worden, zoals geëist, hoofdelijk veroordeeld, wat betekent dat ieder van hen voor het geheel kan worden aangesproken, zij het in totaal niet voor meer dan genoemde bedragen. Als de één betaalt, is de ander bevrijd, met de mogelijkheid van verhaal op de medeschuldenaar.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser 1] en [eiser 2] dat eisen en KJA en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt KJA en [gedaagde] hoofdelijk, zodat als de één betaalt, de ander is bevrijd, om aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen:
  • € 7.000,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 877,25;
3.2.
veroordeelt KJA en [gedaagde] hoofdelijk, zodat als de één betaalt, de ander is bevrijd, in de proceskosten, die aan de kant van [eiser 1] en [eiser 2] worden vastgesteld op
€ 1.040,17 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Den Haag 11 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:909.