Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 11 april 2017
[appellant],
1. [geintimeerde sub 1],
2. [geintimeerde sub 2],
Het verdere verloop van het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Die rechtsverhouding was wel mede aan de orde in het in dat hoger beroep bestreden vonnis van 1 november 2013 van de rechtbank Rotterdam (zaaknr. 1354808 CV EXPL 12-29888), gewezen tussen [geintimeerde sub 2] als eiser en [appellant] en de B.V. als gedaagden. De rechtbank Rotterdam heeft de vordering gericht tegen [appellant] in haar vonnis van 1 november 2013 afgewezen omdat de grondslag van de vordering toerekenbare tekortkoming was, maar de kantonrechter oordeelde dat [appellant] geen partij was bij de overeenkomst met [geintimeerde sub 2]. Het staat [geintimeerde sub 2] vrij om in de onderhavige procedure ter zake van de aan [appellant] verweten beroepsfouten een vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de rechtbank over het door [appellant] gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van [geintimeerde sub 2] in r.o. 4.28 van het bestreden vonnis en maakt dat tot het zijne.
beroepvan [appellant] als rechtshulpverlener, waartoe art. 6:171 BW zich niet uitstrekt. Artikel 6:172 BW betreft de aansprakelijkheid van een vertegenwoordigde voor fouten van een vertegenwoordiger. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] door mr. [naam] is vertegenwoordigd, bestaat er geen grond om [appellant] ingevolge artikel 6:172 BW aansprakelijk te houden voor het niet-verschijnen van mr. [naam]. In het bestreden vonnis is derhalve ten onrechte geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk is voor de nalatigheid van mr. [naam].